20307 |
zakgeld |
zondagsgeld:
sónnesgeljd (L290a Egchel, ...
L290a Egchel)
|
zakgeld (traktement, pree?) [N 21 (1963)] || zakgeld [traktement, pree?] [N 21 (1963)]
III-2-2, III-3-1
|
33678 |
zand, zandgrond |
zandgrond:
zaŋkgroŋk (L290a Egchel)
|
Zand is steenstof, een geologische formatie die uit losse, fijne korrels kwarts en glimmer bestaat. Zandgrond is de grondsoort die uit zand bestaat, en is lichte, niet zoʔn vruchtbare grond. Zavel bestaat voornamelijk uit zand met wat lichte klei. [N 27, 40; Wi 52; S 45; L 7, 61a; L 8, 103; N 11, 2f add.; N 18, add.; A 10, 4; Vld.; monogr.]
I-8
|
25140 |
zeer warm weer |
gloeiend:
Neen, wij zeggen het bovenvermelde.
gloejend (L290a Egchel),
heet (weer):
Neen, wij zeggen het bovenvermelde.
heīt (L290a Egchel)
|
licht, in de betekenis van zeer warm; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33397 |
zeugekooi |
baggenkooi:
baqǝkȳǝ (L290a Egchel)
|
De aparte kooi of betimmering in een varkenshok die verhindert dat de zeug de biggen met haar zware lijf dooddrukt. Vroeger werden daarvoor op ongeveer 15 tot 20 cm afstand van de bodem en van de muren van de stal houten balken van ongeveer 12 cm dikte aangebracht. De ruimte tussen balken en vloer kan dan door de biggen als vluchtweg gebruikt worden. Tegenwoordig bevindt de zeug zich in een apart hok, waarvan aan twee kanten de onderste plank ontbreekt zodat de biggen bij de tepels kunnen die door de openingen steken. [N 5A, 62a; N 19, 18; N 76, 41d]
I-6
|
34339 |
zich schuren |
schobben:
šubǝ (L290a Egchel)
|
Zich schuren tegen een paal of boom vanwege de jeuk, gezegd van het varken. [N M, 7]
I-12
|
17644 |
zijde |
zij:
pīen in de zìej (L290a Egchel)
|
zij, zijde (pijn in de zij) [N 07 (1961)]
III-1-1
|
18680 |
zijden omslagdoek |
sjaal:
sjaal (L290a Egchel)
|
omslagdoek, zijden ~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18360 |
zijspleet in de overrok |
schreursgat:
[Van Dale: schreur (van schroden, snijden, i.h.b. ook kleren), <gew.> kleermaker.]
schreursgaat (L290a Egchel)
|
zijspleet in de overrok waarlangs men bij de zak of tas in de onderrok kan komen [snijdersgat, schreursgat, sjeursloak] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24851 |
zijwortel |
wortels:
wortels (L290a Egchel)
|
(dwars)wortels van een boom [N 27 (1965)]
III-4-3
|
18198 |
zitvlak van een broek |
boksenbodem:
bókseboom (L290a Egchel)
|
zitvlak, kruis, bodem van de broek [boksebaom, zolder, zuur schrej, kont, wan] [N 23 (1964)]
III-1-3
|