23981 |
generale biecht |
generale biecht:
generoale biech (Q086p Eigenbilzen)
|
Een algemene of generale biecht, vaak bij missie en retraite [jeneraalbiech]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
18165 |
genezen |
genezen:
genèzen (Q086p Eigenbilzen)
|
Genezen: hersteld, beter (klaar). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
18817 |
genoegen (doen) |
content:
contant (Q086p Eigenbilzen)
|
tevredenheid, genoegen [trek, plezier, goesting, snoel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
33319 |
gepachte hoeve, pachtgoed |
pachterij:
pāxtǝręi̯ (Q086p Eigenbilzen)
|
Het bedrijf dat een boer niet in eigen bezit heeft maar pacht (huurt) van de eigenaar aan wie hij in enige vorm betaalt voor het gebruik. Bij winning in L 352 wordt aangetekend: "vroeger heeft de naam denkelijk bestaan, want er is nog een boerderij die de naam De Winning draagt". Bij enkele opgaven in Nederlands Zuid-Limburg wordt opgemerkt dat enige pachthoeven nog in "halfsheid liggen"; de eigenaar ontvangt de helft van het koren, terwijl de pachter ("halfer") het overblijvende koren krijgt met het stro. Algemene en specifieke termen zijn in dit lemma uit elkaar gehouden. Voor de fonetische documentatie van de opgaven die gelijk zijn aan die voor boerderij in het algemeen, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2bI; L 38, 21a; L 48, 22; Lu 2, 22; S 27; Wi 18; monogr.; add. uit L 38, 22 en ander materiaal van lemma 1.1.1]
I-6
|
20408 |
gepensioneerd (zijn) |
gepensioneerd:
znd 35, 65
gepensoneerd (Q086p Eigenbilzen)
|
gepensioneerd; hij is -; op pensioen gesteld [ZND 35 (1941)]
III-2-2
|
18939 |
gereed |
vaardig:
vjaddig (Q086p Eigenbilzen)
|
klaar met een handeling die verricht moest worden, een handeling verricht hebbend [af, vaardig, klaar, teneinde, ree, verrig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
29055 |
geren |
geren:
gērǝ (Q086p Eigenbilzen)
|
Stof schuin laten uitlopen of spits uitlopende stroken aanbrengen om het kledingstuk ruimer te maken. [N 59, 187; N 62, 11b; N 62, 11a; S 10]
II-7
|
19091 |
gerieflijk |
gerieflijk:
ə gəriefəlik hoos (Q086p Eigenbilzen)
|
Gerieflijk huis. [ZND 35 (1941)]
III-1-4
|
25066 |
gering aantal, een paar |
enige:
(= enige).
intige (Q086p Eigenbilzen),
paar:
paar (Q086p Eigenbilzen)
|
een gering aantal [paar] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
20912 |
gerookt spek |
gerookt spek:
gerèèk spek (Q086p Eigenbilzen)
|
spek dat gerookt is [DC 48 (1973)]
III-2-3
|