33704 |
heuvel |
bergje:
bɛrxskǝ (Q086p Eigenbilzen),
heuvel:
jyvǝl (Q086p Eigenbilzen)
|
Een kleine verhevenheid in het landschap. [L 34, 22]
I-8
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
bergje:
ə bergskə (Q086p Eigenbilzen),
heuvel:
nən jefvəl (Q086p Eigenbilzen),
hoogte:
wat ⁄n heegtə (Q086p Eigenbilzen)
|
heuvel [ZND 34 (1940)] || wat een hoogte! [ZND 27 (1938)]
III-4-4
|
17776 |
hiel |
vers:
vjas (Q086p Eigenbilzen)
|
hoe heet het achterdeel van de voet (fr. talon) [ZND 29 (1938)]
III-1-1
|
18344 |
hielstuk van een schoen |
contrefort (fr.):
contrefour (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen),
vers:
vjos (Q086p Eigenbilzen)
|
hielstuk [konterfort[ [N 24 (1964)] || Leer dat in de schoen gezet wordt als deze van binnen aan de hiel is doorgesleten (spoorleer?) [N 60 (1973)]
III-1-3
|
23901 |
hiernamaals |
hiernamaals:
hijnoamoals (Q086p Eigenbilzen)
|
Het hiernamaals, het namaals, het leven na dit leven. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
20329 |
hij aardt naar zijn vader |
hij aardt naar zijn vader:
he aot no zə vader (Q086p Eigenbilzen)
|
naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)]
III-2-2
|
18012 |
hijgen |
hijgen:
hijgen (Q086p Eigenbilzen)
|
Hijgen: zwaar, hoorbaar ademen (hijgen, snakken). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
20481 |
hijgen naar adem, reutelen |
reutelen:
rjettelen (Q086p Eigenbilzen),
snakken:
hé snak (Q086p Eigenbilzen)
|
hijgen naar adem, gezegd van een stervende [reutelen] [N 86 (1981)] || Hoe zegt men van een stervende, die naar adem hijgt of reutelt? [ZND 41 (1943)]
III-2-2
|
18029 |
hik |
hik:
den hik (Q086p Eigenbilzen)
|
hik [hibbik, hikkepik, hippik] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22777 |
hinkelblokje |
hinkblok:
hinkblok (Q086p Eigenbilzen)
|
Hoe heet het stukje hout of steen dat hierbij wordt gebruikt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|