20334 |
jongste kind |
ponnetje:
pwənəkə (Q086p Eigenbilzen)
|
jongste kind; hoe heet het jongste kind van het gezin? [ZND 36 (1941)]
III-2-2
|
21335 |
jood |
jood:
nə joed, twee joedən (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
Een jood, twee joden, [ZND 27 1938)] || Een jood, twee joden. [ZND 27 1938)]
III-3-1, III-3-3
|
23211 |
judas |
judas:
’nə zjudas (Q086p Eigenbilzen)
|
Een Judas (uitspraak van j als in ja? of zj als in Frans Jean?). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
24623 |
judaspenning |
centen:
#NAME?
sente (Q086p Eigenbilzen)
|
Judaspenning (lunaria biënnis). sierplant met grote bladeren en meestal donker roodpaarse, zelden witte, bloemen. De onderste bladeren en die van de rozet zijn diep ingesneden bij de steel en spits aan de top, de bovenste haast ongesteeld. De plant wordt [N 92 (1982)]
III-4-3
|
21336 |
juffrouw |
juffrouw:
juffrew (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
hoe spreekt u een ongetrouwde vrouw aan? [juffer, juffrouw, juf, uffrouw] [N 87 (1981)] || juffrouw [ZND 27 (1938)]
III-3-1
|
17607 |
jukbeen |
jukbeen:
jukbeèn (Q086p Eigenbilzen)
|
Jukbeen: het wangbeen onder het oog (koon, jukbeen, wangbeen). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
18192 |
jurk |
kleed:
kleid (Q086p Eigenbilzen),
ə bleu kleed (Q086p Eigenbilzen),
lange oe
kettoene klèd (Q086p Eigenbilzen),
kleren (mv.):
kleer (Q086p Eigenbilzen)
|
blauw kleed [ZND 32 (1939)] || Een katoenen kleed. [ZND 41 (1943)] || jurk, japon, kleed van een vrouw [pon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
20697 |
jus, vleesnat |
jus:
jus (Q086p Eigenbilzen),
vleesnat:
vléésnaot (Q086p Eigenbilzen)
|
vleesnat, jus [ZND 36 (1941)]
III-2-3
|
18232 |
juweel |
juweel:
jeweel (Q086p Eigenbilzen),
juweel (Q086p Eigenbilzen),
zjuweel (Q086p Eigenbilzen)
|
Juweel. Een geslepen edelsteen die als sieraad dient [juweel, edelsteen, bijou, bagge] [N 114 (2002)]
III-1-3
|
17602 |
kaak |
wang:
wang (Q086p Eigenbilzen)
|
kaak [N 10b (1961)]
III-1-1
|