23273 |
kazuifel |
kazuifel:
kassuifel (Q086p Eigenbilzen),
kasuifel (Q086p Eigenbilzen),
kazuivel (Q086p Eigenbilzen),
miskleed:
ə mēskléèd (Q086p Eigenbilzen)
|
Een kazuifel (misgewaad; de uitspraak juist weergeven). [ZND 36 (1941)] || Het kazuifel, het opperkleed dat de priester tijdens de mis draagt [kazufel, kazel, kruifel?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17628 |
keel, strot |
keel:
kèèl (Q086p Eigenbilzen),
strot:
strwød (Q086p Eigenbilzen),
strwət (Q086p Eigenbilzen)
|
keel [N 10b (1961)] || strot [N 10b (1961)], [RND]
III-1-1
|
17686 |
keelgat |
keel:
kèèl (Q086p Eigenbilzen)
|
keelgat [kelschat, rieper] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18070 |
keelpijn |
keelpijn:
kɛ:lpɛin (Q086p Eigenbilzen)
|
keelpijn [RND]
III-1-2
|
24180 |
keep |
kweker:
kwè:ker (Q086p Eigenbilzen),
spaanse botvink:
spaanse botvink (Q086p Eigenbilzen),
spoonse botvink (Q086p Eigenbilzen)
|
keep || keep (14,5 man heeft oranje aan kop en borst, in het voorjaar zwarte kop en borst; vaak tussen vinken; alleen op trek en in winter; roep [wèèèèèk] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
32739 |
keerstrook, wendakker |
voorling:
vi̯ø̜leŋ (Q086p Eigenbilzen)
|
Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.]
I-1
|
19926 |
keffen |
keffen:
keffen (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
Hoe noemt u hoog en snel blaffen, vooral van kleine honden (keffen, kneffen) [N 83 (1981)]
III-2-1
|
22497 |
kegelbaan |
kegelsbaan:
Sub kègelskloot: Op dei a kègelboan koste de kègelskloot niet op de kègelboan hage, ze woor vèèl te ongeleek.
kègelsboan (Q086p Eigenbilzen)
|
Kegelbaan.
III-3-2
|
23063 |
kegelbal |
kegelskloot:
Op dei a kègelboan koste de kègelskloot niet op de kègelboan hage, ze woor vèèl te ongeleek.
kègelskloot (Q086p Eigenbilzen)
|
Bal in een kegelspel.
III-3-2
|
22418 |
kegelen |
kegelen:
du wiut nivi:l me gəki:gəlt (Q086p Eigenbilzen),
dun wiut nivi:l me gəki:gəlt (Q086p Eigenbilzen),
kegelen (Q086p Eigenbilzen),
kègele (Q086p Eigenbilzen),
spelen:
dun wiut nivi:l me gəspi:lt (Q086p Eigenbilzen)
|
De sport bedrijven waarbij met een bal getracht moet worden een aantal flesvormige houten voorwerpen, de kegels, omver te werpen [kegelen, bollen]. [N 88 (1982)] || met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND] || Zij zijn aan het kegelen. [ZND 36 (1941)]
III-3-2
|