33081 |
laag schoven op de wagen |
ring:
re.ŋk (Q086p Eigenbilzen)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
33699 |
laagte in het landschap |
laagte:
lēxtǝ (Q086p Eigenbilzen)
|
Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20]
I-8
|
18215 |
laars (alg.) |
bot:
bot (Q086p Eigenbilzen),
botten (Q086p Eigenbilzen),
-> n paor botten, i.e. schoen er aan vast.
bot (Q086p Eigenbilzen),
stevel:
stievele (Q086p Eigenbilzen)
|
laars [bot, steevel, buus, kamasj] [N 24 (1964)] || Laars, een paar laarzen (hoge laars met schoen eraan vast) [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
18359 |
laars met sluitriempje |
rijstevel:
rijstievel (Q086p Eigenbilzen)
|
laars waarvan de schacht aan de bovenkant van een verstelbaar sluitriempje is voorzien [rijlaars] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
23658 |
laatste evangelie |
t letste evangjillióm?].:
het lèste evangelie (Q086p Eigenbilzen),
het léste evangelie (Q086p Eigenbilzen),
lèste evangelie (Q086p Eigenbilzen)
|
Het laatste evangelie, het beginmstuk van het evangelie volgens Johannes, dat gelezen werd na de zegen [t lèste evangillie [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23506 |
laatste mis |
rap misje:
rap méske (Q086p Eigenbilzen)
|
De laatste, vaak korte mis op zondag, de laatste gelegenheid om de mis te horen [snapmèske, gawkletske?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23909 |
laatste oordeel |
laatste oordeel:
leste oordeel (Q086p Eigenbilzen),
lèste wurdeel (Q086p Eigenbilzen)
|
Het laatste oordeel. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19668 |
lade |
lade:
loaj (Q086p Eigenbilzen),
lōj (Q086p Eigenbilzen)
|
lade van een tafel [ZND 37 (1941)]
III-2-1
|
18304 |
lage herenschoen, molière |
lage mansschoen:
lage mansjoen (Q086p Eigenbilzen)
|
herenschoenen, lage ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33360 |
lage kachel voor de ketel met was of veevoer |
potstoof:
pǫtstǫf (Q086p Eigenbilzen)
|
De lage kachel waarop de ketel met was of veevoer verwarmd wordt. De benamingen met ketel doen denken aan een gecombineerde ketel en kachel, vast verbonden, met een grote inhoud. Een bereklauw heeft drie poten. De kachel dient niet om een ruimte te verwarmen. Sommige benamingen wijzen op de afwezigheid van een kachel of op de aanwezigheid van een open vuur. Zie ook afbeelding 8 bij het lemma "voorstal" (2.2.5). [L 23, 58c; monogr.]
I-6
|