e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eigenbilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lei(en) lei(en): een lej (Eigenbilzen), lèij (Eigenbilzen), n lej (Eigenbilzen) Een lei, de leien op het dak van de kerk [laj, lajje?]. [N 96A (1989)] III-3-3
leien dak leien dak: lęjǝ dǭk (Eigenbilzen) Met leien gedekt dak. Zie ook de lemmata 'Rijndak' en 'Maasdak'. [L 37, 26c; N 79, 5 add.] II-9
lelietje-van-dalen boslelie: #NAME?  boslulsjes (Eigenbilzen) lelietje-van-dalen [DC 57 (1982)] III-4-3
lende lende: lende (Eigenbilzen) lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)] III-1-1
lengte lengte: lɛŋtǝ (Eigenbilzen) Benaming voor een verticaal genomen maat, in het bijzonder als tweede deel van een samenstelling als broeklengte, of voor een horizontaal genomen maat voor een verticaal deel van het kledingstuk, in het bijzonder als tweede deel van een samenstelling als mouwlengte. [N 59, 47a, N 62, 2b] II-7
lenig gezwak: gezwak (Eigenbilzen) lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)] III-1-1
lente, voorjaar lente: lentə (Eigenbilzen), vroegjaar: vrigjaor (Eigenbilzen) lente [ZND 30 (1939)] III-4-4
lepe, doortrapte kerel geslepene, een -: gəslīēppə (Eigenbilzen), vos: vos (Eigenbilzen) doortrapte kerel [ZND 30 (1939)] III-1-4
lepel lepel: jèppel (Eigenbilzen), lièppəl (Eigenbilzen), ljièppel (Eigenbilzen) Lepel (juiste dialectuitspraak) [ZND 37 (1941)] III-2-1
leraar leraar: leraar (Eigenbilzen) een leerkracht aan een instelling voor voortgezet onderwijs [magister, leraar, regent, leer] [N 90 (1982)] III-3-1