e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eigenbilzen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
luchtpijpen luchtpijpen: lochpéépe (Eigenbilzen) luchtpijpen [loospiepe] [N 10 (1961)] III-1-1
luchtregelaar lochtschuif: lǫxšęjf (Eigenbilzen) De klep, schuif of kraan waarmee men de luchttoevoer uit de luchtleiding naar het vuur toe regelt. In L 290 en L 291 was een luchtregelaar bij een blaasbalg niet gebruikelijk, bij een ventilator daarentegen wel. Zie voor het woordtype foch ook RhWb (II), kol. 696, s.v. Foche: "Schieber im Ofenrohr, der den Luftzug hemmt oder fordert, Regulierklappe. [N 33, 18; N 33, 17] II-11
lucifer spikje: spikskə (Eigenbilzen, ... ) lucifer [ZND 01 (1922)], [ZND 01 (1922)], [ZND 16 (1934)] III-2-1
lui lui: lei (Eigenbilzen), ook materiaal znd 30, 41(hij is ook zo lui)  lij (Eigenbilzen) lui, traag [ZND 01 (1922)] || niet verlangend om te werken of een handeling te verrichten [lui, niet scheutig] [N 85 (1981)] III-1-4
lui (lieden) lui: lɛj (Eigenbilzen), reekə lei (Eigenbilzen), mensen: mensə (Eigenbilzen) Rijke lieden [ZND 30 (1939)] || volk [RND] III-3-1
luid schreien grijnzen: ook materiaal znd 28, 53  grinzən (Eigenbilzen), janken: janken (Eigenbilzen) luid schreien, krijten [ZND 01 (1922)] || zeer luid huilen [janken, schreiten, beuken] [N 85 (1981)] III-1-4
luiden luiden: dɛ kloͅk loeiən (Eigenbilzen), lujje (Eigenbilzen), eu tussen eu en ui  leujen (Eigenbilzen), eui: tussen eu en ui  leuije (Eigenbilzen) De klok luiden. [ZND 30 (1939)] || Luiden [luuje, lujje, loewe?]. [N 96A (1989)] III-3-3
luiden voor de mis luiden: het lujt (Eigenbilzen), t laut (Eigenbilzen), half uur  het leuit (Eigenbilzen), luiden voor de mis: het lujt vèr de mès (Eigenbilzen), ’t loeit vjèr də mes (Eigenbilzen) De klok luiden vóór de aanvang van de doordeweekse mis(sen). [N 96A (1989)] || Het luiden van de klokken op zondag een half uur en/of een kwartier vóór de aanvang van de vroegmis, de hoogmis, het lof of de vespers. [N 96A (1989)] || Het luidt voor de mis. [ZND 30 (1939)] III-3-3
luiden voor een begrafenis voor de begrafenis luiden: het lujt vèr de begrèffenis (Eigenbilzen), voor dood luiden: t laut vèr dood (Eigenbilzen) Het luiden bij de begrafenis [t loet tsóm jraaf?]. [N 96A (1989)] III-3-3
luier windel: wenəl (Eigenbilzen) luier [winjel, luur, kindsdoek, pisdoek, huik] [N 25 (1964)] III-2-2