18257 |
onderhemd |
hemd:
hemə (Q086p Eigenbilzen),
himme (Q086p Eigenbilzen)
|
Onderhemd voor mannen. Hoe noemt men in uw dialect het hemd dat onder de bovenkleding wordt gedragen, direct op het lichaam: van mannen? [DC 62 (1987)] || onderhemd, onderkledingstuk dat op het blote lijf gedragen wordt [im, emmek, hem, himp, kemsel, liejms, sjmies, vlok] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18313 |
onderjurk |
onderrok:
onderrok (Q086p Eigenbilzen)
|
onderjurk, onderkleed met lijfje en schouderbanden [N 24 (1964)]
III-1-3
|
19395 |
onderkussen, peluw |
hoofdpulm:
heͅi̯tpi̯əleŋ (Q086p Eigenbilzen),
peluw:
pjulling (Q086p Eigenbilzen)
|
het langwerpig kussen dat op de matras en onder het eigenlijke hoofdkussen ligt (Fr. traversin) [ZND 27 (1938)] || Langwerpig, rond onderkussen onder het hoofdkussen (peul, pulling, uppeling, kopkussen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
17619 |
onderlip |
onderlip:
onderlip (Q086p Eigenbilzen),
onnerlip (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
onderlip [N 10b (1961)] || Onderlip (onderlip, onderste lip) [N 106 (2001)]
III-1-1
|
29064 |
ondermouw |
ondermouw:
onǝrmǫw (Q086p Eigenbilzen)
|
Gedeelte van een tweedelige mouw dat zit aan de kant van het lichaam. Verschillende informanten noemen de ondermouw het onderste gedeelte van de mouw (L 282, Q 99*) of het gedeelte van de mouw onder de oksel (L 265, L 298a, L 299). Zie afb. 49. [N 62, 34c; MW]
II-7
|
18421 |
ondermouw [wld ii.7, p.84-85] |
ondermouw:
onnermouw (Q086p Eigenbilzen)
|
Hoe noemt U de ondermouw (oksel?). Wat bedoelt U daarmee? [N 62 (1973)]
III-1-3
|
18315 |
onderrok |
onderrok:
onderrok (Q086p Eigenbilzen)
|
onderrok (niet onderjurk) [sjort, onderschort, sjörket, zjuupke] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
33438 |
onderste balken van de schelf |
balken:
(enk)
balǝk (Q086p Eigenbilzen)
|
De onderste balken van een schelf zijn ruwe, onbewerkte balken of boomstammetjes die op de gebintbalken rusten en naast elkaar gelegd de onderste laag van de schelf vormen. Zij zijn meestal rond. Zie ook het lemma "balken van de zolder boven de dorsvloer" (3.2.5). Zjidden is oorspronkelijk aan het Franse ''gîtes'' , dat in het volgend lemma in de term ''contre-gîtes'' voorkomt, ontleend, met herinterpretatie van de ''t'' tot een ''d'' vanuit het enkelvoud. Zie ook afbeelding 16.a bij het lemma "hooizolder, koestalzolder, schelf" (3.4.1).' [N 4, 68; N 4A, 13a; monogr.]
I-6
|
21282 |
onderwijzer |
meester:
mèèster (Q086p Eigenbilzen)
|
onderwijzer; Hoe wordt hij tegenwoordig genoemd? [DC 48 (1973)]
III-3-1
|
21428 |
onderwijzeres |
juffrouw:
de juffrew (Q086p Eigenbilzen),
schoolmeesteres:
sjòòlmèèsteres (Q086p Eigenbilzen)
|
een vrouwelijke leerkracht aan een lagere school (basisschool) [meesteres, tietepoot, metres, meesterse] [N 90 (1982)]
III-3-1
|