18930 |
prutswerk |
gebroddel:
gebroddel (Q086p Eigenbilzen),
geklommel:
ə gəklomməl (Q086p Eigenbilzen),
geknoei:
wat ə gəknooi (Q086p Eigenbilzen),
gevod:
ə gəfut (Q086p Eigenbilzen),
prutswerk:
prutswerk (Q086p Eigenbilzen)
|
slordig, slecht werk [geprös, kloterij, gekwansel, troddel] [N 85 (1981)] || Wat een geknoei (slecht en slordig werk). [ZND 35 (1941)] || werk dat ondeugdelijk of ondegelijk is [getotter, prutswerk, kleuterwerk, kutselwerk] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
18110 |
puistjes |
brobbels:
brubbels (Q086p Eigenbilzen)
|
puistjes [bultjes, botsels, brobbels] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
18693 |
pullover |
pullover:
pølovər (Q086p Eigenbilzen)
|
pullover truivest met mouwen zonder knopen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21479 |
punaise |
punaise (fr.):
p`nèès (Q086p Eigenbilzen),
penáis (Q086p Eigenbilzen)
|
een klein metalen stiftje met grote platte kop voor het vastzetten van tekeningen etc. [tetske, punaise] [N 90 (1982)] || Punaise, duimspijker.
III-3-1
|
25014 |
punt, stip |
punt:
punt (Q086p Eigenbilzen)
|
een zeer klein rond teken, een punt [stip, tikske] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
18615 |
puntmuts |
puntmuts:
pøntmeͅts (Q086p Eigenbilzen)
|
puntmuts, hoofdkapje dat van achteren spits toeloopt [N 25 (1964)]
III-1-3
|
17594 |
pupil |
pupil:
pupil (Q086p Eigenbilzen)
|
Pupil: het donkere gedeelte van het oog dat wijder of nauwer wordt naarmate er meer of minder licht in valt (pupil, kijker, oogappel). [N 106 (2001)]
III-1-1
|
23279 |
purper |
violet:
Opm. ‰ = kort.
flēt (Q086p Eigenbilzen)
|
Hoe heet de kleur, die de overgang vormt tussen rood en blauw; de kleur van de bekleedsels die in de Goede Week over de kruisbeelden worden gehangen? [ZND 38 (1942)]
III-3-3
|
24227 |
putter |
distelvink:
distelvink (Q086p Eigenbilzen)
|
putter (12 man en pop gelijk; rood gezicht, geel in vleugel, wit in staart; hier alleen op trek; vrij schaars; distelliefhebber; zang is vrolijk, druk gedjiedel; veel in kooi [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33623 |
putzwengel |
wip:
wep (Q086p Eigenbilzen)
|
[ZND 32 (1939)]
I-7
|