19558 |
rasp |
rasp:
rasp (Q086p Eigenbilzen)
|
In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met tandjes en putjes voor het bewerken van harde materialen, inz. metalen. Zie ook afb. 108. De grote rasp (Q 83) was van twee handvatten voorzien. Het blad van meer dan een meter lang was aan één kant grof en aan de andere kant fijn. Dit werktuig werd op heet ijzer gebruikt, bijvoorbeeld om koetsassen af te werken op de plaats waar zij geweld waren. [N 33, 85; monogr.]
II-11
|
23798 |
ratel van witte donderdag |
ratel:
de raatel (Q086p Eigenbilzen),
de roatel (Q086p Eigenbilzen)
|
De ratel die van Witte Donderdag tot aan de zaterdag vóór Pasen in plaats van de altaarschel tijdens de mis wordt gebruikt. [N 96C (1989)]
III-3-3
|
31426 |
ratelboor, krekelboor |
handboormachine:
hant˱bǭrmǝšin (Q086p Eigenbilzen)
|
Boorapparaat, bestaande uit een rechte spil en een dwars daarop staande hefboom. De spil is voorzien van een soort palrad. Aan de onderzijde ervan bevindt zich een boorhouder waarin een boorijzer kan worden geplaatst. Door de hefboom met de hand heen en weer te bewegen kan het boorijzer in een bepaalde richting worden gedraaid. De meeste ratelboren kunnen zowel links als rechts draaien. Het hele apparaat kan eventueel in een boorstelling worden geplaatst. Zie ook afb. 129. [N 33, 140; N 33, 142-143; N 33, 159; monogr.]
II-11
|
20529 |
rauw |
rauw:
ro vlèsch (Q086p Eigenbilzen)
|
Rauw vlees. [ZND 41 (1943)]
III-2-3
|
22338 |
ravotten |
kwikkelen:
kwikkelen (Q086p Eigenbilzen),
spelen:
of speelen? moeilijk leesbaar
spjellen (Q086p Eigenbilzen)
|
Hoe zeg je: de jongens ravotten (luidruchtig, wild stoeien, spelen)? [ZND 41 (1943)] || Voor de grap met elkaar worstelen, ravotten, gezegd van kinderen [riepen, riepzakken, raggen, balkuinen, stoeien]. [N 88 (1982)]
III-3-2
|
18868 |
razen en tieren |
opspelen:
(u is meer doffe e {\\}).
opspjulle (Q086p Eigenbilzen),
tekeergaan:
te keer gwèn (Q086p Eigenbilzen)
|
luidruchtig uiting geven aan woede [razen, tieren, tekeergaan, tobben] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19120 |
razend van woede |
gift:
gif (Q086p Eigenbilzen)
|
razend van woede, zeer woedend [dol, dul] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
17902 |
recht vooruitstoten met de armen |
stoten:
stote (Q086p Eigenbilzen)
|
stoten: met de armen recht vooruit stoten [stuike] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17674 |
rechte, vormeloze benen |
stelten:
stelte (Q086p Eigenbilzen)
|
benen: rechte, vormloze benen [mok-, motbeene] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
22890 |
rechtsachter |
rechtse back (eng.):
rechse bak (Q086p Eigenbilzen)
|
Linksachter, rechtsachter. [DC 49 (1974)]
III-3-2
|