20655 |
rode kool |
rood moes:
rood moes (Q086p Eigenbilzen),
roodmees (Q086p Eigenbilzen)
|
rode kool [ZND 34 (1940)] || Rode kool (als plant of gewas) [ZND 34 (1940)]
I-7, III-2-3
|
25314 |
roede, maat van 14 m2 |
roede:
reuj (Q086p Eigenbilzen)
|
de maat die een oppervlakte aangeeft van 14 vierkante meter [roede] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
24235 |
roek |
kraai:
krè (Q086p Eigenbilzen)
|
roek (46 bekende vogel; zwart met paarsige glans; kale rand boven aan de snavel; broedt in kolonies; leeft in troepen; roep [kao-kao-kao], [waaak] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
34546 |
roep- en lokwoord voor de eend |
wiele, wiele:
wilǝ, wilǝ (Q086p Eigenbilzen),
wieletje, wieletje:
wilǝkǝ, wilǝkǝ (Q086p Eigenbilzen)
|
[L 18, 2; L B2, 259b; GV 2, 2k; VC 14, 2r -r-; Vld.; N 19, 74, Q 111 add.; A 6, Q 36 add.; monogr.]
I-12
|
34552 |
roep- en lokwoord voor de gans |
kwak, kwak, kwak:
kwak, kwak, kwak (Q086p Eigenbilzen)
|
Naast het roepen van namen kan men de ganzen ook lokken door met de tong te klakken of te fluiten. [VC 14, 2p -r-; L 47, 9d; A 6, 6]
I-12
|
34528 |
roep- en lokwoord voor de kip |
pik, pik, pik:
pek, pek, pek (Q086p Eigenbilzen)
|
Naast de verschillende roepwoorden kan men de kippen ook lokken door een zuigend klappend geluid te maken met de tong tegen de tanden (P 176 (Sint-Truiden)) of door te fluiten (Q 2 (Hasselt)). [N 19, 44a; L 47, 9a; A 6, 2b; A 6, 2a; VC 14, 2n -r-; Vld.; L B2, 259a; monogr.]
I-12
|
34529 |
roep- en lokwoord voor het kuiken |
kloek, kloek, kloek:
kluk, kluk, kluk (Q086p Eigenbilzen),
tietetje, tietetje, tietetje:
titǝkǝ, titǝkǝ, titǝkǝ (Q086p Eigenbilzen)
|
[N 19, 44b; A 6, 2c; L 47, 9b; VC 12 2o -r-; monogr.]
I-12
|
21362 |
roepen |
keken:
kèken (Q086p Eigenbilzen),
roepen:
ruppen (Q086p Eigenbilzen)
|
op een luide manier iets mededelen, roepen [skriesen] [N 87 (1981)]
III-3-1
|
24034 |
roeping |
roeping:
rupping (Q086p Eigenbilzen, ...
Q086p Eigenbilzen)
|
Roeping. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24236 |
roerdomp |
roerdomp:
roerdomp (Q086p Eigenbilzen)
|
roerdomp (76 bruingestreepte, geheimzinnige rietvogel die in het voorjaar een ver hoorbaar geluid laat horen [ehh-hóémmmmm], lijkend op loeien van een koe of geluid van een misthoorn; er is nog een kleine soort die blaft als een hondje [N 09 (1961)]
III-4-1
|