19420 |
sintel |
sintel:
sintel (Q086p Eigenbilzen)
|
Geheel of halfuitgebrand samengesmolten stuk steenkool (sintel, singel, slak) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
29565 |
sintels |
sintels:
sentǝls (Q086p Eigenbilzen)
|
Geheel of half uitgebrande stukken steenkool. Zie voor het woordtype kraaien ook de toelichting bij het lemma "sintelgat, slakkengat" en voor het tweede deel van het woordtype kraai-oudding (Q 121) RhWb (I), kol. 149, s.v. ɛaltdingɛ, "die angebrannten, aber nicht vollständig ausgebrannten Kohlenstückchen, die in der Asche liegen."' [N 33, 30; N 33, 39]
II-11
|
22703 |
sinterklaas |
sinterklaas:
sinterklaas (Q086p Eigenbilzen),
Sinterkloas (Q086p Eigenbilzen),
Sub trèkzak: Ich hab wie ich kind woor ins nne trèkzak van sinterkloas gekrègge.
sinterkloas (Q086p Eigenbilzen)
|
6 december, Sint Nicolaas, Sinterklaas [tsinterkloaës]. [N 96C (1989)] || Sinterklaas.
III-3-2
|
25047 |
sissen |
sissen:
sissen (Q086p Eigenbilzen)
|
een scherp geluid voortbrengen door lucht of damp met kracht uit een nauwe opening te doen stromen [sissen, tissen] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
33587 |
sjalot |
sjarlot:
sjarlot (Q086p Eigenbilzen)
|
Een sjalot, een soort van kleine ui (sjalot, sjarlot, schaloeneke). [N 82 (1981)]
I-7
|
21143 |
sjees |
sjees:
šēs (Q086p Eigenbilzen),
sjees (<fr.):
sjees (Q086p Eigenbilzen)
|
een licht, hoog tweewielig rijtuig met een kap [sjees] [N 90 (1982)] || Licht en hoog tweewielig rijtuigje voor twee personen met een verstelbare kap. Er is geen aparte bok voor de koetsier. De sjees was voor rijke boeren vaak het voertuig waarmee ze onder meer naar de kerk of naar de stad gingen. De sjees is het bekendste tweewielige rijtuig, vandaar dat de benaming "sjees" ook wel vermeld werd als naam voor het tweewielig rijtuig in het algemeen. [N 17, 5; N 101, 1, 3, 4, 8, 15; N G, 51; L 1a-m; L 36, 70; S 18, 30; monogr]
I-13, III-3-1
|
18686 |
sjerp |
eresjerp:
ērəšeͅrəp (Q086p Eigenbilzen)
|
sjerp, brede sierband met strik, gedragen om het middel of over een schouder [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22408 |
sjoelbak |
sjoelbak:
shoelbak (Q086p Eigenbilzen)
|
het spel waarbij gebruik gemaakt wordt van een lange bak, aan het ene eind open en met aan het andere eind vakjes waarin schijven schuivend geworpen moeten worden [sjoelbakken, sjoelen, bakken] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
22477 |
sjoelen |
sjoelen:
sjoelen (Q086p Eigenbilzen)
|
het spel waarbij gebruik gemaakt wordt van een lange bak, aan het ene eind open en met aan het andere eind vakjes waarin schijven schuivend geworpen moeten worden [sjoelbakken, sjoelen, bakken] [N 112 (2006)]
III-3-2
|
17870 |
slaan |
houwen:
zwad ən blau gəhawə (Q086p Eigenbilzen),
slaan:
bont en blew geslaogen (Q086p Eigenbilzen)
|
bont en blauw geslagen [RND] || ze hebben hem paars en blauw geslagen (de echte dialectische uitdrukking opgeven) [ZND 40 (1942)]
III-1-2
|