18737 |
jongenshemd? |
lijfje:
lijfke (Q198p Eijsden)
|
Onderhemd voor jongens. Hoe noemt men in uw dialect het hemd dat onder de bovenkleding wordt gedragen, direct op het lichaam: van jongens? [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
18733 |
jongensondergoed? |
lijnwaad:
lievend veur jonges (Q198p Eijsden)
|
Ondergoed voor jongens. [DC 62 (1987)]
III-1-3
|
21335 |
jood |
jood:
jud (Q198p Eijsden, ...
Q198p Eijsden)
|
jood [SGV (1914)]
III-3-1, III-3-3
|
21336 |
juffrouw |
jungfer (du.):
Van Dale (DN): Jungfer, 1. (vero.) juf(fer), juffrouw; - 2. (pej.) jongedochter, oude vrijster.
jongfer (Q198p Eijsden)
|
juffer [SGV (1914)]
III-3-1
|
18707 |
jumper |
jasje:
jeske (Q198p Eijsden)
|
jumper, damesvest met mouwen en knopen [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18192 |
jurk |
kleed:
kleed (Q198p Eijsden)
|
jurk, japon, kleed van een vrouw [pon] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
28766 |
jute |
jute:
jute (Q198p Eijsden)
|
Vezelstof, de bastvezels van een soort hennep (Corchorus capsularis) uit Bangla Desh, gesponnen en geweven tot gordijnen, vloerkleden, zakken enz. (Van Dale, pag. 1250). [N 59, 201; monogr.]
II-7
|
21047 |
kaam |
kaam/kamen:
kø̜̄m (Q198p Eijsden)
|
Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.]
II-2
|
20768 |
kaantjes |
krapjes:
krépkes (Q198p Eijsden)
|
vetklonters die overblijven bij het smelten van runds- of varkensvet [N 06 (1960)]
III-2-3
|
26500 |
kaar |
kaar:
kār (Q198p Eijsden)
|
Trechtervormige bak boven de bovenste molensteen waarin het te malen graan wordt gestort. Zie ook afb. 78. [N O, 19i; N O, 41a; A 42A, 37; N D, 11; Sche 51; Vds 148; Jan 155; Coe 136; Grof 157; monogr.]
II-3
|