23217 |
luiden |
luiden:
luije (Q198p Eijsden)
|
luiden [SGV (1914)]
III-3-3
|
20478 |
luier |
doek:
dook (Q198p Eijsden),
pisdoek:
piesdook (Q198p Eijsden),
windel:
windel (Q198p Eijsden)
|
luier [SGV (1914)] || luier [winjel, luur, kindsdoek, pisdoek, huik] [N 25 (1964)]
III-2-2
|
20281 |
luiermand |
kindskorf:
om babygoed in te doen
kindskeurf (Q198p Eijsden)
|
korf; Welke verschillende namen voor verschillende korven kent uw dialect? Geeft u een zo volledig mogelijke opsomming [N 20 (zj)]
III-2-2
|
19029 |
luilak |
luierik:
luijerik da⁄s te bis (Q198p Eijsden)
|
luilak [~, die je bent] [SGV (1914)]
III-1-4
|
17734 |
luisteren |
luisteren:
løschtere (Q198p Eijsden)
|
luisteren [SGV (1914)]
III-1-1
|
20486 |
lusten |
lusten:
löschte (Q198p Eijsden)
|
lusten [SGV (1914)]
III-2-3
|
28773 |
luster |
alpaca:
alpaca (Q198p Eijsden)
|
Weefsel in effen binding geweven. Ketting van katoenen inslag van mohair-wol. Fijne wollen of halfwollen elastische, lichte en gladde stof, vooral gebruikt voor zomerkleding. [N 62, 75c; N 62, 98; N 59, 201; MW; monogr.]
II-7
|
34107 |
maagvliezen |
boekjes:
bø̄kskǝs (Q198p Eijsden)
|
De vliezen die binnen in de boekpens zitten. [N 28, 83]
I-11
|
32884 |
maaibalk |
maaibalk:
mii̯balǝk (Q198p Eijsden)
|
De lange arm aan de maaimachine, voorzien van naar voren stekende driehoekige messen. Zie afbeelding 6, nummer 1. [N J, 1b; monogr.]
I-3
|
31868 |
maaien |
maaien:
mīi̯ǝ (Q198p Eijsden)
|
Vóór het verschijnen van de maaimachines werd het gras in het algemeen met de zeis gemaaid; de lemma''s van deze paragraaf hebben dan ook alleen op het maaien met de zeis betrekking. Aan het slot van de paragraaf over de zeis komt de grasmaaimachine zelf nog ter sprake. Hieronder zijn opgenomen de algemene benamingen voor het maaien: het afsnijden van het gras, het koren of een ander gewas met de zeis. In dit lemma en in de klankkaart wordt het woord maaien zèlf gedocumenteerd; in het volgende lemma, ''gras (af)maaien'', worden dan de specifieke of afwijkende woorden en woordvormen met betrekking tot het gras opgenomen. Zo zullen in de aflevering over de Akkerbouw de specifieke woorden voor het maaien van het graan en de andere gewassen worden gegeven. In de klankkaart is de klankkleur en de lengte van de klinker aangegeven; korte klinkers hebben een toevoeging aan het symbool. De aan- en afwezigheid van de j-klank is niet in kaart gebracht, maar uit de varianten in het lemma zelf af te lezen; per aangegeven klankkleur staan steeds de varianten met j-klank vooraan. Wanneer er meer dan één variant voor een plaats was opgegeven, is bij voorkeur het materiaal van de mondelinge enquêtes in kaart gebracht.' [N 11, add.; N 14, 86 add.; N 18, 67 add.; JG 1a, 1b; A 2, 70; A 3, 38, 40d; A 23, 16; L A2, 325, 483; L 4, 38; L 35, 85; L 39, 41; R 1; RND 122; S 22 add.; Wi 40; Lu 2, 34 II; monogr.]
I-3
|