21324 |
zuinig |
zuinig:
zuinig (Q198p Eijsden)
|
zuinig [SGV (1914)]
III-3-1
|
24882 |
zuring (alg.) |
surelle (fr.):
ideosyncr. zuring
serel (Q198p Eijsden)
|
zuring [N 82 (1981)]
III-4-3
|
20336 |
zuster |
zuster:
zuster (Q198p Eijsden),
zöster (Q198p Eijsden)
|
zuster [haar] [SGV (1914)] || zuster; bestaat er een woord voor broers en zusters samen (Hd. Geschwister?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|
20626 |
zuurdeeg |
desem:
dēsǝm (Q198p Eijsden)
|
Door gisting verzuurd deeg, gebruikt als rijsmiddel om nieuw brood te maken. Het is overschot van het deeg dat de vorige keer is gebakken. Met zuurdeeg wordt roggebrood gebakken, terwijl voor witbrood brouwersgist wordt gebruikt. Het zuurdeeg wordt in een bepaalde vorm, meestal broodvorm, gekneed en aan de bovenkant van een gaatje voorzien waarin een handvol zout wordt gedaan. Ook maakt men met de vinger wel eens een kruisje waarop men dan zout strooit. Tot de volgende bakdag wordt het zuurdeeg in de baktrog of in een doek of pot of in de kelder bewaard. Voor het gebruik wordt de droge korst van het zuurdeeg afgesneden en de rest in warm water gebrokkeld en geweekt (Weyns blz. 45). [N 29, 23a; N 16, 75; N 29, 23b; L 1a-m; L 2, 21b; LB 2, 236; OB 2, 4; OB 2, 6; JG 1b add.; S 6; S 6 add.; monogr.]
II-1
|
25555 |
zuurdeeg maken |
desemen:
dēsǝmǝ (Q198p Eijsden),
dɛsǝmǝ (Q198p Eijsden)
|
Een restant van het deeg een poos laten "rijpen", totdat het zuurdeeg is geworden en het aldus verkregen zuurdeeg gebruiksklaar maken. [N 29, 23b; S 6; monogr.]
II-1
|
20679 |
zuurkool |
zuurmoes:
zoermoos (Q198p Eijsden)
|
zuurkool [SGV (1914)]
III-2-3
|
17883 |
zwaaien |
zwieren:
zweiere (Q198p Eijsden)
|
zwaaien [SGV (1914)]
III-1-2
|
29944 |
zwaaihaak |
schuifhaak:
šø̜jfhǭk (Q198p Eijsden)
|
Winkelhaak waarvan handvat en veer ten opzichte van elkaar beweegbaar zijn. Met een schroef kan men de veer in de gewenste hoek vastzetten. De zwaaihaak wordt gebruikt om hoeken op te meten. Zie ook afb. 5. [N 30, 13c; monogr.]
II-9
|
21407 |
zwaard |
sabel:
sabel (Q198p Eijsden)
|
zwaard (wapen) [SGV (1914)]
III-3-1
|
20355 |
zwager |
schoonbroer:
sjoenbroor (Q198p Eijsden),
zwager:
schwoager (Q198p Eijsden),
swaoger (Q198p Eijsden)
|
schoonbroeder [SGV (1914)] || zwager (schoonbroeder Bestaan er verschillende woorden voor den broeder van den man of de vrouw, en den man van de zuster? [DC 05 (1937)]
III-2-2
|