e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eijsden

Overzicht

Gevonden: 2926
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
braadpan braadketel: om vlees te braden  braojkaeëtel (Eijsden) pot, metalen ~; inventarisatie benamingen (tutpot, pappot, trekpot, braajpot); betekenis/uitspraak [N 20 (zj)] III-2-1
braadslede braadschotel: grote ovale of ronde ijzeren braadpan om in de oven te zetten  braojsjoeëtel (Eijsden) schotel; inventarisatie van \"schotel\"als ijzeren voorwerp waarin men iets kan braden [N 20 (zj)] III-2-1
braadworst braadworst: braodtôêsj (Eijsden), braotoe:sj (Eijsden) braadworst [N 06 (1960)] III-2-3
braaf braaf: braaf (Eijsden), et kiengt iz braaf (Eijsden), ét kingt is braaf (Eijsden) braaf [SGV (1914)] || braaf, gezegd van een kind [N 06 (1960)] III-1-4
braakland braakland: brǭklānt (Eijsden), verwilderd land: vǝrweldǝrt lānt (Eijsden) Stuk land of akker dat men √©√©n of meer jaren onbewerkt laat liggen alvorens het opnieuw te beploegen. [N 11, 6; N 27, 4b; N 27, 31; N 11A, 135; A 10, 4; A 33, 12; A 33, 14a; JG 1a, 1b, 2a, 2b, 2c; L 22, 13; L 1a-m; L 1u, 22; L 19b, 1a; S 4; Ale 253; monogr.] I-8
braakliggen braakliggen: brǭklegǝ (Eijsden), braken: brǭkǝ (Eijsden), verwilderd: verwilderd (Eijsden) Land of een akker voor een tijd, soms voor meerdere jaren, onbebouwd laten liggen. Naast de werkwoordelijke woordtypen als braken en braakliggen komen er in dit lemma ook woordtypen voor die bijvoeglijk van aard zijn. Deze hebben grammaticaal de functie van een bepaling van gesteldheid bij de werkwoorden (laten) liggen en zijn, b.v. het land ligt braak, is hard, woest en b.v. het land (voor) vogelwei laten liggen, (in de) dries laten liggen enz. [N 11, 5; N 11, 6; N 11A, 134a; N 11A, 135; N 27, 4b; L 1a-m; L 22, 13; JG 1a, 1b, 1d; S 4; Wi 43; Ale 253; monogr.] I-8
braambes bramelen: brūmələ (Eijsden) braam(bessen) [RND] III-4-3
braambessen bramelen: bru.mǝlǝ (Eijsden) Als aanvulling op de vraag die in het lemma Braam is behandeld werd ook geïnformeerd naar de benamingen van de vrucht van de braamstruik. [JG 1b gedeeltelijk, 1c, 2c] I-5
braamstruik bramelen: ideosyncr. vrucht  braomel (Eijsden), bramenstruik: ideosyncr. struik  brieme-schtroek (Eijsden) De doornige struik die vooral op de heide en in de duinen en langs bosranden voorkomt; de vruchten zijn eerst groen, dan rood en als ze rijp zijn zwart (braamstruik, benrik, breemhorst, breemhocht, breemdoren, breembes, braam, breem, doren). [N 82 (1981)] III-4-3
braden braden: braoje (Eijsden) braden [SGV (1914)] III-2-3