e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eijsden

Overzicht

Gevonden: 2926
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dij dik van het been: het dik van `t bein (Eijsden), het dik van de bein (Eijsden) dij [SGV (1914)] || dijen [SGV (1914)] III-1-1
dikke want pijenhaas: pijje haase (Eijsden) wanten, dikke ~, gemaakt van grove (wollen) stof [pieje, piejhesje] [N 23 (1964)] III-1-3
dikke wollen sjaal dikke sjerp: dieke sjerp (Eijsden) das, dikke wollen (winter)~ [N 23 (1964)] III-1-3
dikke, warme mantel wintermantel: wiengtermaantel (Eijsden), wingtermantel (Eijsden) damesmantel, warme ~ [windvanger, kabang] [N 23 (1964)] || een warme damesjas [N 59 (1973)] III-1-3
dinsdag dinsdag: dīēnzjdeg (Eijsden), ich kom dēēnsda (Eijsden) dag; dinsdag [N 07 (1961)] || Dinsdag [ik kom ~] [SGV (1914)] III-4-4
directoire directoire (fr.): directoire (Eijsden) directoire, damesbroek met elastiek in de pijpezoom [sjans-, sjemieboks] [N 25 (1964)] III-1-3
dissel distel: destǝl (Eijsden) Een (korte of lange) boom of balk die aan het voorste asblok van de driewielige kar, de boomwagen of de wagen bevestigd is. De bespanning van de paarden wordt aan deze balk bevestigd. Naargelang de lengte onderscheidt men de korte of kromme dissel (meestal te vinden bij de driewielige kar en de boomwagen), waaraan ten hoogste twee paarden ingespannen konden worden en de lange dissel (meestal te vinden bij de wagen), waaraan twee of meer paarden ingespannen konden worden. De woordtypen die via een attribuut √©√©n van deze twee disseltypen aanduiden zijn samengebracht op het einde van het lemma. [N 17, 44a + 50b; N G, 70i-j; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b; A 27, 19 + 21 + 22a; Lu 5, 19 + 21 + 22a; Wi 15; R 3, 93; L 33, 32; monogr.] I-13
dobbelsteen dobbelsteen: dobbelschtein (Eijsden) dobbelsteen [SGV (1914)] III-3-2
dobber dobber: döpper (Eijsden), upper?: upper (Eijsden) De kurken drijver(s) aan het snoer van een hengel [dobber, dop, kurk, upper]. [N 88 (1982)] || dobber [SGV (1914)] III-3-2
dochter meidje: meideke (Eijsden), mädske (Eijsden) (dochter;) Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || dochter; (Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)] III-2-2