17676 |
dij |
dik van het been:
het dik van `t bein (Q198p Eijsden),
het dik van de bein (Q198p Eijsden)
|
dij [SGV (1914)] || dijen [SGV (1914)]
III-1-1
|
18688 |
dikke want |
pijenhaas:
pijje haase (Q198p Eijsden)
|
wanten, dikke ~, gemaakt van grove (wollen) stof [pieje, piejhesje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18684 |
dikke wollen sjaal |
dikke sjerp:
dieke sjerp (Q198p Eijsden)
|
das, dikke wollen (winter)~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18266 |
dikke, warme mantel |
wintermantel:
wiengtermaantel (Q198p Eijsden),
wingtermantel (Q198p Eijsden)
|
damesmantel, warme ~ [windvanger, kabang] [N 23 (1964)] || een warme damesjas [N 59 (1973)]
III-1-3
|
24899 |
dinsdag |
dinsdag:
dīēnzjdeg (Q198p Eijsden),
ich kom dēēnsda (Q198p Eijsden)
|
dag; dinsdag [N 07 (1961)] || Dinsdag [ik kom ~] [SGV (1914)]
III-4-4
|
18601 |
directoire |
directoire (fr.):
directoire (Q198p Eijsden)
|
directoire, damesbroek met elastiek in de pijpezoom [sjans-, sjemieboks] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
31706 |
dissel |
distel:
destǝl (Q198p Eijsden)
|
Een (korte of lange) boom of balk die aan het voorste asblok van de driewielige kar, de boomwagen of de wagen bevestigd is. De bespanning van de paarden wordt aan deze balk bevestigd. Naargelang de lengte onderscheidt men de korte of kromme dissel (meestal te vinden bij de driewielige kar en de boomwagen), waaraan ten hoogste twee paarden ingespannen konden worden en de lange dissel (meestal te vinden bij de wagen), waaraan twee of meer paarden ingespannen konden worden. De woordtypen die via een attribuut één van deze twee disseltypen aanduiden zijn samengebracht op het einde van het lemma. [N 17, 44a + 50b; N G, 70i-j; JG 1b; JG 1c; JG 1d; JG 2b; A 27, 19 + 21 + 22a; Lu 5, 19 + 21 + 22a; Wi 15; R 3, 93; L 33, 32; monogr.]
I-13
|
22382 |
dobbelsteen |
dobbelsteen:
dobbelschtein (Q198p Eijsden)
|
dobbelsteen [SGV (1914)]
III-3-2
|
22415 |
dobber |
dobber:
döpper (Q198p Eijsden),
upper?:
upper (Q198p Eijsden)
|
De kurken drijver(s) aan het snoer van een hengel [dobber, dop, kurk, upper]. [N 88 (1982)] || dobber [SGV (1914)]
III-3-2
|
20332 |
dochter |
meidje:
meideke (Q198p Eijsden),
mädske (Q198p Eijsden)
|
(dochter;) Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd? [DC 05 (1937)] || dochter; (Hoe wordt de dochter door de ouders aangesproken, als zij niet bij zijn naam wordt genoemd?) [DC 05 (1937)]
III-2-2
|