24726 |
dode tak |
kapotte tak:
ideosyncr.
kapotte tak (Q198p Eijsden)
|
Een dode tak (stek). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
25373 |
doden |
slachten:
šlaxtǝ (Q198p Eijsden)
|
De in dit lemma opgenomen gegevens duiden op het doden in het algemeen. De woordtypen kunnen betrekking hebben op zowel het doden van een varken als van een rund. Een bij de opgave eventueel bijgevoegd object ''varken'', ''rund'', ''koe'', ''beest''is niet in het woordtype opgenomen. De opgaven die wijzen op een doden door slaan met een hamer zijn ondergebracht in het lemma ''verdoven'', omdat het slachtdier in de regel door de slag eerst verdoofd raakte. Hierna kon het gemakkelijk gedood worden door steken of snijden. [N 28, 11a; N 28, 11b; N 28, 12 a; monogr.]
II-1
|
18252 |
doek |
doek:
dook (Q198p Eijsden)
|
doek [SGV (1914)]
III-1-3
|
22873 |
doel |
goal (eng.):
Karte 169.
goal (Q198p Eijsden)
|
Tor des Fussballspiels.
III-3-2
|
22876 |
doelman |
keeper (eng.):
Karte 170.
keeper (Q198p Eijsden)
|
Tormann.
III-3-2
|
21290 |
doen vechten |
aaneenbrengen:
bra:xtə hil wɛ.rəlt o.ne.n (Q198p Eijsden)
|
Hij deed geheel de wereld vechten. [RND]
III-3-1
|
24137 |
doffer, mannelijke duif |
haan:
haon (Q198p Eijsden),
mannetje:
[ ? - moeilijk leesbaar]
mensjhe (Q198p Eijsden)
|
mannetjesduif [SGV (1914)]
III-4-1
|
24862 |
dolle kervel |
dolle kervel:
dølǝ kervǝl (Q198p Eijsden),
wilde kervel:
welǝ kęrvǝl (Q198p Eijsden)
|
Chaerophyllum temulum L. Een vrij algemeen voorkomend -naar men aanneemt: giftig- onkruid aan bosranden, akkerkanten en beschaduwde wegbermen met een behaarde, roodgevlekte stengel, witte bloempjes in schermen en veervormig, ingesneden donkergroen blad. Het bloeit van mei tot juli en de lente varieert van 60 tot 120 cm. [A 60A, 16; L 1, a-m; L 6, 35; L 15, 8; S 7; monogr.]
I-5
|
17908 |
dompelen |
dompelen:
doompele (Q198p Eijsden)
|
dompelen [SGV (1914)]
III-1-2
|
24310 |
donderbeestje |
donderbeestje:
donderbeesjkes (Q198p Eijsden, ...
Q198p Eijsden)
|
donderbeestje: Kent u in uw dialect een woord om de zeer kleine zwarte beestjes aan te duiden die mij naderend onweer ploseling op de mens komen zitten? [N100 (1997)]
III-4-2
|