17565 |
huid |
vel:
vêl (Q198p Eijsden)
|
huid [DC 01 (1931)]
III-1-1
|
18049 |
huidschilfers |
schilfers:
schälver (Q198p Eijsden)
|
schilfer [SGV (1914)]
III-1-2
|
34618 |
huif van de huifkar |
huif:
hǫu̯f (Q198p Eijsden)
|
Kap van de huifkar. Deze kap wordt over hoepels getrokken, die vooraf op een hooikar gezet worden. [N 17, 10b; S 15; Wi 17; L 27, 32; L 1a-m; monogr]
I-13
|
18647 |
huifkar |
huifkar:
hǫu̯fkār (Q198p Eijsden)
|
Benaming voor een hoogkar waarop men een huif gezet heeft, zodat de kar voor personenvervoer gebruikt kon worden (bijv. bij kerk- en marktbezoek). Soms werd de huifkar ook voor vrachtvervoer, bijv. van meel, gebruikt. Zie ook het lemma molenkar in wld II.3. De huif was een linnen doek die over houten hoepels gespannen werd. Deze hoepels werden op hun beurt tegen de zijkanten van de kar bevestigd. Bovendien hing men aan de kar een trede, die het instappen vergemakkelijkte. [N 17, 10a + 15; N G, 51; JG 1a; S 15; L 27, 33; L 1a-m; R 3, 61; monogr.]
I-13
|
19068 |
huilen, schreien |
krijten:
kriete (Q198p Eijsden)
|
schreien [SGV (1914)]
III-1-4
|
24376 |
huisjesslak |
karakol:
In t turks is: karakol = politiebureau
karrekol (Q198p Eijsden)
|
Hoe noemt u de slak die haar huisje op haar rug meedraagt (kerrekol) [N 83 (1981)]
III-4-2
|
24172 |
huismus, mus |
mus:
mösch (Q198p Eijsden, ...
Q198p Eijsden),
mv.
musje (Q198p Eijsden)
|
Hoe heet de huismusch? [DC 06 (1938)] || mus || musch [SGV (1914)]
III-4-1
|
24389 |
huisvlieg, vlieg |
huisvlieg:
hoesvleeg (Q198p Eijsden),
vlieg:
vleeg (Q198p Eijsden)
|
huisvlieg [SGV (1914)] || vlieg [SGV (1914)]
III-4-2
|
33609 |
huisweide |
bleek:
blēͅk (Q198p Eijsden),
huiswei:
hūs[wei} (Q198p Eijsden)
|
I-7
|
17997 |
huiveren |
schuiveren:
schøvere (Q198p Eijsden)
|
huiveren [SGV (1914)]
III-1-2
|