25106 |
betrekken (lucht) |
de hemel betrekt:
de heemel betréktj (L288c Eind),
de hemel trekt toe:
de heemel trektj tów (L288c Eind)
|
dicht gaan zitten zodat er regen dreigt, gezegd van de lucht [de lucht overtrekt, groeit, belommert] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
20180 |
bevallen |
kramen:
kraome (L288c Eind)
|
bevallen
III-2-2
|
24545 |
bevertjes |
rijertje:
mv.
ri-jjerkes (L288c Eind)
|
trilgras
III-4-3
|
19613 |
bezem |
bezem:
biəsəm (L288c Eind)
|
bezem
III-2-1
|
18827 |
bezorgd |
bezorgd:
bezörgtj (L288c Eind)
|
bezorgd
III-1-4
|
20640 |
bierpap |
bierpap:
Als men dit eet bij verkoudheid of griep kan men goed transpireren e kappertje beer: een klein glas bier (voor dames met suiker) naaks beer: bier zonder suiker E glaeske beer
beerpap (L288c Eind),
slemp:
slêmp (L288c Eind)
|
bierpap, slemp || kooksel van melk, meel en vbier
III-2-3
|
34238 |
biestmelk |
biest:
bēst (L288c Eind)
|
De eerste melk van de koe, nadat ze gekalfd heeft. [L 32, 100; JG 1a, 1b; S 3; A 7, 18; monogr.]
I-11
|
33251 |
bietenkopper |
krotenkopper:
krǫtǝkø̜pǝr (L288c Eind)
|
Schoffelvormig stuk gereedschap gebruikt om loof van bieten af te steken, soms als deze nog in de grond staan, soms ook als ze al gerooid zijn. In de volgende plaatsen wordt opgemerkt dat voor dit afsteken de schup of de spade wordt gebruikt: L 163, 163a, 164, 165, 215, 266, 324, 329, 371a, 383, 416, 429a, Q 14, 94b, 101, 111 en 198b. Als er sprake is van een kapmes is de opgave in het lemma Bietenkapmes ondergebracht. [N 18, 54; monogr.; add. uit N 12, 47]
I-5
|