20647 |
slappe koffie |
foezel:
foezel (L288c Eind),
klaterjanus:
klaaterjaanes (L288c Eind),
schotelswater:
schootelswaater (L288c Eind),
schotelwater:
schoeëtelwaater (L288c Eind),
schootelwaater (L288c Eind)
|
slappe koffie || slechte koffie
III-2-3
|
18946 |
slecht mens, slechte kerel |
filou (fr.):
fieloe (L288c Eind),
schoft:
schóft (L288c Eind),
schurk:
schörrek (L288c Eind)
|
schoft, schurk || schurk
III-1-4
|
20648 |
slechte drank |
bocht:
Det lös ich neet mieër, det és bócht
bócht (L288c Eind)
|
slechte waar of drank
III-2-3
|
19355 |
slechtgehumeurd (zijn) |
de bokkenpruik op hebben:
de bókkepruûk ophebbe (L288c Eind),
nies:
niês (L288c Eind)
|
slechtgehumeurd || slechtgehumeurd zijn
III-1-4
|
17899 |
slepen |
slepen:
slęi̯pǝ (L288c Eind)
|
De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.]
I-2
|
24535 |
sleutelbloem |
kerksleuteltje:
kêrksluuëtelkes (L288c Eind),
koekenbloemetje:
kookebleumke (L288c Eind),
pannenbloem:
primula veris
pannebloom (L288c Eind)
|
primula || sleutelbloem
III-4-3
|
25353 |
slijpsteen |
slijpsteen:
slī.pstęj.n (L288c Eind),
wetsteen:
wętstęj.n (L288c Eind)
|
Steen waarop gereedschappen als beitels, schroevendraaiers, etc. geslepen worden; meer in het bijzonder ook de ronde steen die om een spil of as draait en in een slijpstelling of aan een elektrische slijpmachine is bevestigd. Als slijpsteen worden korrelige, zeer harde steensoorten als amaril en carborundum gebruikt. Zij worden geleverd in grove, middel- en fijne korrel. Zie ook afb. 1. [N 33, 271; L 6, 68b; monogr.; div.]
II-11
|
19282 |
slim |
lozig:
loezig (L288c Eind),
slim:
slûm (L288c Eind),
slûmp (L288c Eind),
vernistig:
finistig (L288c Eind)
|
slim
III-1-4
|
18989 |
slimmerik |
linkmiechel:
linkmiechel (L288c Eind),
uitgekookte, een -:
oetgekoeëkdje (L288c Eind)
|
slimme, geraffineerde vent || slimmerd
III-1-4
|
18694 |
slip-over |
vest:
vès (L288c Eind)
|
slipover, truivest zonder mouwen [N 23 (1964)]
III-1-3
|