e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eind

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
toilet boutkeet: boͅu̯tkīt (Eind), huisje: hy(3)̄skə (Eind), høskə (Eind), ty(3)̄skə (Eind), tøskə (Eind), schijthuis: sxī.thū.s (Eind) toilet, w.c. || w.c., toilet || wc, toilet [N 05A (1964)] III-2-1
tomaat tomaat: temaat’ (Eind) tomaat I-7
toot tompen: tompǝ (Eind) Elk van de uitstekende delen van de berries (bij de hoogkar) of de bakbomen (bij de slagkar) achter aan de kar. De opgaven van de woordtypen top, stoot en stots zonder meervoudsuitgang zijn als meervoudig ge√Ønterpreteerd wegens hun velair vocalisme. Door het ontbreken van een mogelijke enkelvoudige tegenopgave, is het echter mogelijk dat het hier om enkelvoudsopgaven gaat. Met het woordtype staart wordt het geheel aangeduid, in tegenstelling tot de andere woordtypen, waarmee elk deel afzonderlijk wordt benoemd. [N 17, 28 + 37a; N G, 59a; monogr] I-13
torenvalk smelleken: smaelke (Eind) torenvalk III-4-1
tortelduif lachduif: lachdoef (Eind), roosduif: werd als huisdier gehouden als remedie tegen roos  roeësdoef (Eind) tortelduif III-4-1
touwslager zeeldraaier: zē̜ldrɛjǝr (Eind) Persoon die op ambachtelijke wijze touwen maakt. [N 48, 1; monogr.] II-7
traproede roede voor de traploper: rū.i̯ vøͅr də trapløͅi̯pər (Eind) traploperroede III-2-1
trede trede: trē̜j (Eind), treder: trē̜jǝr (Eind) Elk van de horizontale, schuin boven elkaar gelegen delen van een trap. Bij een eenvoudige trap bevindt zich tussen de treden een open ruimte, bij andere trappen een verticaal stootbord. De treden worden van voren rond of geprofileerd bewerkt en hebben doorgaans een dikte van 28 tot 45 mm. Zie ook afb. 68. [N 55, 104a; N 79, 15; monogr.] || Het pedaal van een spinnewiel. Door het trappen op het pedaal met één of met beide voeten kan men het drijfwiel met behulp van de koppelstang doen draaien (Grothe, pag. 283-284). [N 34, B1; monogr.] II-7, II-9
treiteren hevelen: hieëvele (Eind), jensen: jênse (Eind), plagen: plaoge (Eind), stieren: stiere (Eind), transeneren: transeneere (Eind), treiteren: traetere (Eind) pesten || pesten, treiteren, sarren || plagen || treiteren, sarren || vervelen, pesten III-1-4
trekschei klingschei: kleŋsxęi̯ (Eind), trekschei: trɛksxęi̯ (Eind) De eerste van de verbindingscheien tussen de berries. Aan de uitstekende delen schei werden vaak de trekkettingen of de strengen vastgemaakt met behulp van platte, gebogen ijzers. Zie ook het lemma uitstekende delen van de trekschei en in WLD I.10, het lemma strengen. Zowel het feit dat er opgaven in het meervoud voorkomen als de opmerking van de correspondent uit Q 111 wijzen erop dat ook de tweede schei als trekschei gebruikt wordt: "het vastmaken van de strengen is hier gebruikelijk aan het tweede balkje indien licht geladen, anders aan het eerste balkje". Opmerking bij de kaart: er zijn vier benamingen die op het eerste zicht samenstellingen zijn van de plaatselijke benaming voor "streng" (hacht, kling, klink en trek). De verspreiding van "trekschei" stemt echter hoegenaamd niet overeen met de verspreiding van trek voor "streng", wat doet besluiten dat het hier om een samenstelling met een deverbativum van het werkwoord trekken gaat (vgl. hiervoor kaart 16 van wld I.10). [N 17, 25a; N G, 58b; JG 1a; JG 1b] I-13