e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eind

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vest kamizooltje (<fr.): kaamezeulke (Eind), wambuisje: wéémeske (Eind) herenvest zonder mouwen met knopen [wes, west, weemeske, kolder, kamezool, zjielle, ziep, sentje [N 23 (1964)] III-1-3
vestzakje cententasje: senteteske (Eind), wambuistasje: wéémesteske (Eind) vestzakje [ziepzekse, weemesteske, vestjestes] [N 23 (1964)] III-1-3
vieruursboterham drinkenstijd: drînkestiêt (Eind) koffiemaaltijd om drie uur s¯middags III-2-3
vijl vijl: vīl (Eind) In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen, inz. metalen. Naar de grofte van de vijlkap, het aantal groeven over een bepaalde lengte van het blad, worden vijlen onder meer met de volgende benamingen aangeduid: grove vijlen, bastaardvijlen, halfzoetvijlen, zoetvijlen en fijne zoetvijlen. Naar de vorm worden de volgende vijlen onderscheiden: platte vijlen, driekante vijlen, halfronde vijlen, ronde vijlen of rattenstaarten en mesvijlen. Zie ook deze lemmata. Volgens de respondent uit L 329 was het assortiment vijlen van de koperslager te vergelijken met dat van smeden en bankwerkers. Zo noemde hij zoetvijlen, half-bastaardvijlen, bastaardvijlen, raspen en ronde, halfronde, vierkante, driekantige en platte vijlen. Zie ook deze lemmata. [N 33, 84; N 64, 53a; N 66, 21a; monogr.] II-11
vingerhoedskruid koemuilen: kowmoêle (Eind), vingertuiten: vîngertoête (Eind) vingerhoedskruid III-4-3
vink bokvink: bókvînk (Eind), vink: vînk (Eind) vink III-4-1
viooltje viool: fiejoeël (Eind) I-7
vis, algemeen vis: vés (Eind) vis III-4-2
vismand buiker: bȳkǝr (Eind) Een meestal uit grauwe wissen vervaardigde mand om verse vis in te bewaren en te vervoeren. [N 40, 95; N 40, 103; monogr.] II-12
vlaai vlaai: Een specifiek Limburgse lekkernij, waarvan vroeger, vooral met de kermis, enorme hoeveelheden werden verorberd. Bekend zelfs in heel Nederland zijn de "Wieërter vlaetjes"Verklw. vaejke of vlaetje Vlaaisoorten: proêmevlaaj, körsevlaaj, kroonselevlaaj, potsókkervlaaj, kruuëmelkesvlaaj, riêstevlaaj, oeëftevlaaj, moorevlaaj Astejje ¯n gooj vlaaj hetj dan mót ze zeen, dun van laer en dik van smaer: een goede vlaai heeft een dunne bodem van deeg waarop in ruime mate beleg is aangebracht  vlaaj (Eind), ¯t beeste int lântj es booter oppe vlaajkantj: vroeger zei men dat er niets lekkerder was dan boter op de korst van de vlaai  vlaaj (Eind) vlaai III-2-3