20729 |
vlaaienvulling |
spijs:
Vlaaj met appelespies Een goede vlaai was een Weerter vlaai; deze kenmerkte zich door een tegenstelling tussen bodem en beleg (hard-zacht of zacht-hard) of een tegenstelling in de "spies"zure morellen- of abrikozenpulp met een mengsel van boter en suiker erop: "kreumelevlaaj
spies (L288c Eind)
|
vlaaibeleg
III-2-3
|
24266 |
vlaamse gaai |
markolf:
mê’rrekof (L288c Eind)
|
vlaamse gaai
III-4-1
|
33287 |
vlas braken |
braken:
brākǝ (L288c Eind)
|
Het pletten van de vlasstelen, om de houtachtige delen te verwijderen. [monogr.; add. uit N 48, 16a]
I-5
|
33288 |
vlasbraak |
braak:
brāk (L288c Eind)
|
Toestel om vlasstengels te pletten. De zwing is een langwerpige afgeronde plank met een handvat om de "scheven" (vergelijk het lemma Hede-, Vlas- of Hennepafval) van het vlas los te slaan. [monogr.; add. uit N 48, 16b]
I-5
|
33285 |
vlasrepel |
reep:
rē̜p (L288c Eind)
|
Kam gebruikt bij het repelen.
I-5
|
30184 |
vlechttwijgen |
tuingeerdjes:
tūngęrtjǝs (L288c Eind)
|
De twijgen die horizontaal door de vlechtlatten worden gevlochten. [N 4A, 53b; N 31, 45d; monogr.; div.]
II-9
|
24457 |
vleermuis |
vlaarmuis:
flarmoês (L288c Eind)
|
vleermuis
III-4-2
|
24348 |
vleesmade, larve van de bromvlieg |
made:
maaj (L288c Eind)
|
made, worm
III-4-2
|
34380 |
vleiwoord tot de zogende zeug |
kuus, kuus, kuus:
kus, kus, kus (L288c Eind)
|
Een vleiwoord roepen tot de zogende zeug om deze gerust te stellen. In plaats van roepen kan men strelen, met de emmer rammelen, de zeug krabben, klakkende of smakkende geluiden maken met de tong. [N 19, 11c]
I-12
|