19768 |
het vuur aansteken |
aandoen:
āndō.n (L288c Eind),
aansteken:
ānstēͅkə (L288c Eind),
vinken:
ve.ŋkə (L288c Eind)
|
aansteken || ontsteken
III-2-1
|
20678 |
hete bliksem |
hete bliksem:
heite bliksem (L288c Eind)
|
stamppot van aardappelen en appelen, zo genoemd omdat die erg heet wordt opgediend
III-2-3
|
20404 |
heten |
heten:
heîte (L288c Eind)
|
noemen, heten
III-2-2
|
31598 |
hoefijzer |
ijzer:
īs˱dǝr (L288c Eind)
|
IJzeren hoefbescherming, meestal in de vorm van de onderrand van de hoef. Het hoefijzer wordt doorgaans met behulp van hoefnagels aan de hoef bevestigd. Zie ook afb. 221 en het lemma ɛhoefijzer met speciale vorm of uitrustingɛ.' [N 13, 84; N 33, 352; L 35, 104; L 27, 6 add.; JG 1a; JG 1b; monogr.; Vld.]
II-11
|
31609 |
hoefmes |
renet:
rǝnɛt (L288c Eind
[(kromgebogen mes voor het verwijderen van overtollige hoorn alvorens een paard een nieuw hoefijzer onder te leggen)]
)
|
Het mesachtige werktuig waarmee de paardenhoef wordt bijgesneden en gereinigd alvorens het nieuwe hoefijzer wordt geplaatst. Zie ook afb. 228. Invullers uit L 165 en L 213 gebruikten een tang om hoorn van de hoef af te knippen. [JG 1a; JG 1b; N 33, 363-365; monogr.; N 33, 181]
II-11
|
24324 |
hommel |
hommeltje:
mv.
hummeltjer (L288c Eind)
|
hommel
III-4-2
|
19784 |
hond |
duuk:
duuk (L288c Eind, ...
L288c Eind),
hond:
hoónt (L288c Eind, ...
L288c Eind)
|
hond
III-2-1
|
19782 |
hondenhok |
hondskooi:
hoŋskuəi̯ (L288c Eind)
|
hondenhok
III-2-1
|
18187 |
hoofddoek |
kopplag:
klopplak (L288c Eind),
kop plak (L288c Eind)
|
hoofddoek dichtgeknoopt onder de kin [plak, pleksek, kopdeuksek, zielewermer] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20767 |
hoofdkaas |
hoofdkaas:
Huitkieës met broeët
huitkieës (L288c Eind)
|
zult
III-2-3
|