e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eind

Overzicht

Gevonden: 1638
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
paaien gieten: geete (Eind) kuitschieten III-4-2
paapje heitikje: hejtitske (Eind) paapje III-4-1
paardebloem gal: mv.  galle (Eind), kankerbloem: kânkerbloom (Eind), kankerbussen: mv., aangewend ter bestrijding van kanker  kânkerbösse (Eind), paardsbloem: paersbloom (Eind) paardebloem III-4-3
paardedeken waterdek: wātǝrdɛk (Eind) Deken die op het paard wordt gelegd als het regent of als het dier zweet. [N 13, 93; monogr.] I-10
paardekastanje kastanjel: kestaanjel (Eind) kastanje III-4-3
paardekrib paardskrib: pē̜ ̞rskrøp (Eind) De drink- en voerbak die vóór de paarden langs loopt, op een hoogte van ongeveer een meter. Het voer in de krib is meestal vrij fijn (haver, haksel). Zie ook het lemma "vaste voer- en drinkbak" (2.2.15). [N 5A, 59a en 59b; L 28, 52; L 42, 3; monogr.] I-6
paardestal paardsstal: pē̜ ̞rs[stal] (Eind) De stal of ruimte waar het paard of de paarden staan. Het woordtype voerderij voor voergang in de paardestal kan wel uitbreidend gebezigd worden voor de paardestal in zijn geheel. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (stal) het lemma "stal" (2.1.2). (Paardsstal)-varianten waarvan het (stal)-gedeelte een kleurloze vocaal vertoont, zijn voluit en fonetisch genoteerd, omdat deze tweede component als simplex niet voorkomt met een kleurloze vocaal. Zie de plattegronden van de stallen in paragraaf 1.2. [N 5, 105e; A 10, 9c; L 38, 26; Wi 18; S 50; monogr.; add. uit N 5A, 59 en 73a] I-6
paardetuig getuig: gǝtȳx (Eind) De naam voor het paardetuig in het algemeen. [JG 1a, 1b; N 13, 80; monogr.] I-10
paardezuring strontblad: rumex obtusifolius  stroóntblaat (Eind) ridderzuring III-4-3
pad zwelpad: zwelpet (Eind) pad III-4-2