e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L430p plaats=Einighausen

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
stuk grond perceel: pɛrsēi̯l (Einighausen), stuk: štø̜k (Einighausen) Een stuk land, een perceel grond, in het algemeen. [N 27, 2a en 5; Vld.; N 11A, 106 add.; monogr.] I-8
stuk onontgonnen grond woeste grond: wø̜i̯stǝ gronjtj (Einighausen), zomp: zomp (Einighausen) Een stuk woeste grond, nog niet ontgonnen hei, veen of moeras. [N 27, 4a; N 11, 6; N 11A, 112; ALE 254] I-8
suikerbiet suikerkroot: søkǝrkrōt (Einighausen), sǫkǝrkrōt (Einighausen) Beta vulgaris L. subsp. vulgaris, var. altissima. De suikerbiet is een veredeling van de voederbiet met een groot aandeel suikers in de vaste bestanddelen en dateert van het begin van de twintigste eeuw. De knol groeit helemaal onder de grond en gedijt het best op kleigronden. Het is één van de belangrijkste cultuurgewassen op de leemhoudende gronden in Limburg en levert de grondstoffen voor de stroopfabricage en voor de suikerindustrie in Haspengouw. De volgorde van de varianten is zoals steeds eerst naar het tweede element (biet, kroot, enz.); daarbinnen naar de varianten van suiker-; naar het vocalisme zijn in dit eerst lid drie groepen te onderscheiden, die wijzen op verschillende ontleningslagen, corresponderend aan de Nederlandse (ø̜i̯) van ɛsuikerɛ, aan de Duitse (u) van ɛZuckerɛ en aan de Franse (y) van ɛsucreɛ. [N 12, 37; N 12A, 2; A 13, 2c; A 49, 3; L B2, 361; L 43, 4a; R 3, 97; monogr.; add. uit JG 1b] I-5
suikeroom suikernonk: sŭkkernŭnk (Einighausen) erfoom (suikeroom) [DC 05 (1937)] III-2-2
suikertante suikertant: sŭkkertant (Einighausen) erftante (suikertante) [DC 05 (1937)] III-2-2
taatspot van de kleine spil taatspot: tātšpo̜t (Einighausen) De ijzeren pot op de pasbalk die in windmolens als lager van de kleine spil dient. [N O, 16g; A 42A, 25; N D, 21] II-3
tafel tafel: tōͅfəl (Einighausen) een houten tafel [Roukens 12 (1937)] III-2-1
tak (alg.) tak: tak (Einighausen) dikke tak [DC 25 (1954)] III-4-3
tak op ingezaaid land vreerijs: vręi̯rīs (Einighausen) De tak, stok of bundel stro die men op de pas ingezaaide akkers plaatste om aan te geven dat deze niet betreden mochten worden door jagers en anderen. Voor streep, zie WNT s.v. in de betekenis "grensteken". [N M, 26; monogr.] I-4
takkenbos, bussel hout bos: bósj (Einighausen), busseltje: bössəlkə (Einighausen), hoop: haop (Einighausen), schans: sjans (Einighausen, ... ), sjāns (Einighausen) inventarisatie benamingen takkenbos, bussel takken en twijgen alnaargelang houtsoort of boslengte [N 27 (1965)] || takkenbos, bussel takken en twijgen [N 27 (1965)] I-7