18686 |
sjerp |
sjerp:
sjèrrep (L430p Einighausen)
|
sjerp, brede sierband met strik, gedragen om het middel of over een schouder [N 23 (1964)]
III-1-3
|
17870 |
slaan |
houwen:
houwe (L430p Einighausen),
slaan:
schlaon (L430p Einighausen),
sjloan (L430p Einighausen)
|
slaan [DC 02 (1932)], [SGV (1914)]
III-1-2
|
18596 |
slaapmuts |
slaapmuts:
sjlaopmûtsj (L430p Einighausen)
|
slaapmuts [pietermöts [N 25 (1964)]
III-1-3
|
20303 |
slabbetje, spuugdoekje |
slabbertje:
sjlèbberke (L430p Einighausen),
zeverlapje:
zeiverlèpke (L430p Einighausen)
|
slabje, morsdoekje voor kinderen [slabbertje, slabberlepke, zeiverlepke, slepke, bavet(sje) [N 25 (1964)]
III-2-2
|
25342 |
slachten |
slachten:
šlaxtǝ (L430p Einighausen)
|
Doden van vee met de bedoeling het als voedsel te gebruiken. Wat het woordtype "dooddoen" betreft, merken verschillende informanten (in K 353, P 50, P 177, P 179, P 180, P 185) op, dat het verouderd is. [JG 1a + 1b + 2c: R 14, 231 add.; S 33; monogr.]
II-1
|
25426 |
slachthout |
hanghout:
haŋhǫwt (L430p Einighausen)
|
Het stuk hout waaraan het geslachte dier ter verdere verwerking wordt opgehangen. De semantische overeenkomst met "spanhout" is vrij groot, omdat het spanhout en het slachthout tegelijk de functie kunnen hebben het "dichtklappen" van het dier te voorkomen. Toch zijn beide begrippen in twee aparte lemmata verwerkt. Zie ook het lemma ''spanhout''. [N 28, 64; N 28, 66; N 5aII, 62b]
II-1
|
25343 |
slachtklaar |
rijp:
rīp (L430p Einighausen),
vaardig:
vērdǝx (L430p Einighausen)
|
Bij het lezen van dit lemma moet men beseffen dat het begrip "slachtklaar" door de respondenten verschillend opgevat kan zijn. De betekenis kan zijn "vet genoeg om geslacht te worden" of "gereed staande voor de slachter of het slachthuis". [N 3a, 78]
II-1
|
34049 |
slachtrijp |
rijp:
rīp (L430p Einighausen),
vaardig:
vērdex (L430p Einighausen)
|
Vet genoeg om geslacht te worden, gezegd van het mestkalf. [N 3A, 78]
I-11
|
17871 |
slag |
klap:
klap (L430p Einighausen),
slag:
sjlaag (L430p Einighausen),
sjlêg (L430p Einighausen),
ṣlaag (L430p Einighausen)
|
Klap. Hij gaf me een klap op mijn schouders. [DC 17 (1949)] || muilpeer, slag op de kaak [SGV (1914)] || slag, klap, stomp [SGV (1914)] || slagen (mv) [SGV (1914)]
III-1-2
|
24375 |
slak |
slak:
sjlèk (L430p Einighausen),
sljĕk (L430p Einighausen),
šlek (L430p Einighausen)
|
slak [DC 17 (1949)], [SGV (1914)] || slak, alg. [SGV (1914)]
III-4-2
|