34100 |
achterklauw |
bijklauw:
bīklǫw (L430p Einighausen),
vers:
vēš (L430p Einighausen)
|
Achterste deel van de hoef. [N 3A, 119c]
I-11
|
17651 |
achterste |
achterste:
echeste (L430p Einighausen)
|
achterste [SGV (1914)]
III-1-1
|
34584 |
achterwand |
stop:
štǫp (L430p Einighausen)
|
De afneembare achterplank van de kar of wagen. Deze plank werd tussen de twee zijwanden geschoven om de laadruimte af te sluiten en kon tijdens het lossen weggenomen worden. Voor de betekenisontwikkelingen van de verschillende woordtypes, zie de toelichting bij het lemma voorwand. Op de kaart zijn voor Belgisch Limburg alleen de gegevens uit de mondelinge enquête opgenomen. [N 17, 30a + 36 + 48; N G, 61c; JG 1a; JG 1b; JG 2b; JG 2c; A 26, 1a; Lu 4, 1a; L 33, 4; L 40, 56; monogr.]
I-13
|
25967 |
achtkant |
achtkanter:
axkɛntjǝr (L430p Einighausen)
|
Algemene benaming voor een achtkante molen. De achtkant kan gedekt zijn met riet, planken, asfalt etc. en behoort tot de bovenkruiers. Zie ook afb. 35. [N O, 32g]
II-3
|
24438 |
adder |
adder:
adder (L430p Einighausen)
|
nadder (adder) [SGV (1914)]
III-4-2
|
17781 |
adem |
adem:
aom (L430p Einighausen)
|
adem [SGV (1914)]
III-1-1
|
17685 |
ademen |
ademen:
aomen (L430p Einighausen)
|
ademen [SGV (1914)]
III-1-1
|
17682 |
ader |
ader:
aor (L430p Einighausen),
aoren (L430p Einighausen)
|
ader [SGV (1914)] || aderen [SGV (1914)]
III-1-1
|
24464 |
admiraalsvlinder |
vlinder:
vlinder (L430p Einighausen)
|
admiraal of atalantavlinder [DC 18 (1950)]
III-4-2
|
19803 |
afdak |
afdak:
aafdaak (L430p Einighausen)
|
afdak [SGV (1914)]
III-2-1
|