24139 |
duif, algemeen |
duif:
doef (L430p Einighausen)
|
Duif [SGV (1914)]
III-4-1
|
18689 |
duimeling |
duimeling:
duumeling (L430p Einighausen)
|
hoesje of deel van handschoen dat ter beschermin van een gekwetste vinger wordt geschoven en aan de pols wordt vastgemaakt [sluif, sleuf, duimeling] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
21312 |
duits |
duits:
Duitsj (L430p Einighausen),
Dutsch (L430p Einighausen)
|
Duitsch [SGV (1914)]
III-3-1
|
21965 |
duivenhok |
spijker:
špīkǝr (L430p Einighausen),
špīkǝrt (L430p Einighausen),
til:
tel (L430p Einighausen)
|
Soms vindt men in de nok van de zolder een afgeschotte ruimte voor de duiven, die door een gat in de gevel of in het dak in en uit kunnen vliegen. Hier staan de benamingen voor het duivenhok, ongeacht de vorm van dat hok, bijeen. De termen slag en spijker in dit lemma hebben betrekking op de duivenkooi als geheel. Zie ook het lemma "duivenslag" (3.4.8). In kaart 51 zijn voor Belgisch Limburg alleen de mondeling verzamelde gegevens in kaart gebracht. Zie afbeelding 17. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; A 10, 9k; L 8, 9a; L 38, 31; S 37; monogr. add. uit N 5A, 58c "til" en JG 2c; A 28, 14c "spijker]
I-6
|
24141 |
duivin, vrouwelijke duif |
zij:
ziej (L430p Einighausen)
|
wijfjesduif [SGV (1914)]
III-4-1
|
18006 |
duizelig |
dol:
dul (L430p Einighausen)
|
duizelig [SGV (1914)]
III-1-2
|
24312 |
duizendpoot |
duizendpoot:
idiosyncr. + soms fon. schrift Engels
dōēzendpoot (L430p Einighausen)
|
duizendpoot [duuzendbeender, -been] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
34239 |
dunne melk |
laag in het vet:
lēx en ǝt vɛt (L430p Einighausen)
|
Dunne melk met een laag vetgehalte. [N 3A, 74]
I-11
|
18685 |
dunne sjaal |
sjaaltje:
sjèlke (L430p Einighausen)
|
sjaal, dunne ~ [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18333 |
dunne zwarte rouwkous |
rouwhoos:
rouhaoze (L430p Einighausen)
|
kousen, dunne zwarte ~ gedragen in de rouwtijd [N 24 (1964)]
III-1-3
|