e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q007p plaats=Eisden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
heukelingen spreiden uitereengooien: utǝręi̯.ngui̯ǝ (Eisden) Het uiteengooien van de kleinste soort hoopjes, zodat ze verder kunnen drogen. Het voorwerp van de overgankelijke werkwoorden is steeds: heukelingen. ø...ŋ wijst op identieke antwoorden als in het lemma ''zwaden spreiden''.' [N 14, 105; JG 1a, 1b; A 34, 1; monogr.] I-3
heup heup: eup (Eisden), houwp (Eisden) de heup (zijde van het lichaam) [ZND 26 (1937)] III-1-1
heupjicht gicht: gicht (Eisden) flerecijn (heupjicht; Fr. sciatique) [ZND 01u (1924)] III-1-2
heupwijdte, zitwijdte bodemwijdte: bojǝmwøjtǝ (Eisden), heupomtrek: hø̄pomtręk (Eisden) Maat gemeten om het dikste deel van het zitvlak, met voor heren twee vingers speling tussen de maatband en het lichaam. [N 59, 44d; N 59, 44c; N 62, 2b] II-7
heuvel, kleine hoogte heuvel: é nən euvəl (Eisden), hoogte: waat ⁄n uùgte (Eisden), wat ein hūgtə (Eisden) heuvel [ZND 34 (1940)] || wat een hoogte! [ZND 27 (1938)] III-4-4
hiel vers: vees (Eisden, ... ) hiel (van den voet) [ZND 01u (1924)] || hoe heet het achterdeel van de voet (fr. talon) [ZND 29 (1938)] III-1-1
hielstuk van een schoen contrefort (fr.): koͅntərfor (Eisden) hielstuk [konterfort[ [N 24 (1964)] III-1-3
hiernamaals hiernamaals: hi-j naomaols (Eisden) Het hiernamaals, het namaals, het leven na dit leven. [N 96D (1989)] III-3-3
hij aardt naar zijn vader hij aardt naar zijn vader: hè aart noa ze vader (Eisden) naar zijn vader aarden; hij aardt naar zijn vader [ZND 19 (1936)] III-2-2
hijgen gijgen: ze giege (Eisden), hijgen: ze hiege (Eisden), kuimen: kȳmǝ (Eisden) [JG 1a, 1b]zij hijgen (naar adem) [ZND 01u (1924)] I-11, III-1-2