e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q007p plaats=Eisden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kotelet, ribstuk karbonade: kármə’nāiə (Eisden), kotelet: koͅrtəleͅtə (Eisden) karbonaden [Goossens 1b (1960)] || koteletten [Goossens 1b (1960)] III-2-3
kous: algemeen hoos: [k?]  haos (Eisden), lange kous  hous (Eisden), n kousen]: hoəs (Eisden) kous (bedekt de voet en het been tot vlak onder of tot boven de knie) [ZND 16 (1934)] || Kous, een paar kousen. Bedoeld wordt het kledingsstuk dat gebreid of geweven wordt en de voet en het gehele been tot boven de knie bedekt (fr. bas) [ZND 48 (1954)] || kous, lange beenbekleding [haos, hous, sjtrump [N 24 (1964)] III-1-3
kousenband bindel: benjəls (Eisden), bingel (Eisden) kousenband [ZND 01u (1924)] || kousenband om het bovenbeen [bendel, binjel haozebendel, ongerbinjel, kousenbendel] [N 24 (1964)] III-1-3
kouter kouter: kǫu̯.tǝr (Eisden), kouteren: kǫu̯.tǝrǝ (Eisden) Het lange smalle mes dat (achter de voorschaar) aan de ploegboom is bevestigd en dat bij het ploegen de voor vertikaal afsnijdt. [N 11, 31.I.c; N 11A, 85b; JG 1a + 1b; A 26, 4a; L 1 a-m; L 28, 40; Lu 4, 4a; S 19; monogr.] I-1
kraag col (fr.): kol (Eisden), kol: kǫl (Eisden), kraag: kra.g (Eisden), kraag (Eisden, ... ), krāx (Eisden) Deel van een kledingstuk. De omgevouwen of opstaande rand langs de halsopening van een jas, japon, overhemd enz. [N 62, 31c; MW; monogr.] || Hoe noemt U: de kraag [N 62 (1973)] || kraag [ZND 28 (1938)] II-7, III-1-3
kraag van een kraagmantel pelerinetje (<fr.): peͅlərinəkə (Eisden) kraag, zeer brede ~ van een kraagmantel (vero) [pellerien] [N 23 (1964)] III-1-3
kraagmantel pelerine (<fr.): perlien (Eisden) een ouderwetse kraagmantel (pellerine?) [N 59 (1973)] III-1-3
kraagpunt haak: hǭk (Eisden) Het spits toelopende uiterste deel van de legger van de kraag aan de schouderzijden, haaks op de revers. [N 59, 122b] II-7
kraagschroef tire-fond: tire-fond (Eisden  [(Eisden)]   [Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden]) Grote houtschroef waarvan het bovengedeelte de railvoet op de dwarsligger houdt. Het woordtype "telefoonbout" uit Q 113 en Q 121b voor respektievelijk de mijnen Emma en Willem-Sophia is een volksetymologische verbastering van "tire-fondbout". [N 95, 712; Vwo 453; Vwo 784] II-5
kraakbeen kraakbeen: kraakbijn (Eisden) kraakbeen (zacht been; Fr. cartillage) [ZND 01u (1924)] III-1-1