e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=Q007p plaats=Eisden

Overzicht

Gevonden: 3771
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broekenplank mouwehout: mowǝnhǫwt (Eisden) De broekenplank is de strijkplank die bij het openpersen van de broeksnaden in de broekspijp gestoken wordt. Deze plank heeft volgens de informant van L 416 de lengte van de broekspijp. De informanten van Q 17, Q 165 en Q 198 noemen zowel de plank waarmee zij de broekspijpen persen als de plank waarmee zij de mouwnaden persen mouw(e)plank(je) of mouwenhout. Zie ook de lemmata ɛpersplankɛ en ɛmouwplankɛ. Zie afb. 15.' [N 59, 19c] II-7
broekspijp broekspijp: brokspipə (Eisden), brookspieëp (Eisden), pijp: piepe (Eisden) de pijpen van de broek [N 59 (1973)] || Hoe noemt U de pijp van een broek? [N 62 (1973)] || pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)] III-1-3
broeksriem boksenband: boͅksəbant (Eisden), riem: reem (Eisden) band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)] || draagband om een broek op te houden (fr. bretelle) [ZND 35 (1941)] III-1-3
broekzak achter votmaal: votmaal (Eisden), voͅtmal (Eisden) de achterzak [N 59 (1973)] || zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)] III-1-3
broekzak opzij maal: mal (Eisden), maal opzij: maal opzi-j (Eisden), opzijmaal: opzi-jmaal (Eisden) broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)] || de broekzak opzij [N 59 (1973)] III-1-3
broekzak voor steekmaal: steekmaal (Eisden) zakken voor in broek, i.p.v. opzij (steekzak?) [N 59 (1973)] III-1-3
broer broer: 1a-m; 4, 33; 5, 70a; 11, a1  braor (Eisden) broeder (familielid) [ZND 01 (1922)] III-2-2
brompot grommelaar: ai als in `t fr baire  grômmelair (Eisden) Hoe heet iemand die zijn kwade luim toont met binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)] III-3-1
bron spring: spręŋk (Eisden) Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I] I-8
bronstig breustig: brø̄.stex (Eisden) Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.] I-12