20820 |
ham, hesp |
schink:
šeͅ.ŋk (Q007p Eisden),
verzamelfiche ook mat. van ZND 01 (a-m) (a+b)
sjeink (Q007p Eisden),
verzamelfiche ook mat. van ZND 1, a-m
scheuk (Q007p Eisden)
|
ham [Goossens 1b (1960)] || hesp [ZND 01u (1924)], [ZND 24 (1937)]
III-2-3
|
17659 |
hand |
hand:
ant (Q007p Eisden)
|
ik heb een splinter in mijn hand [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
28154 |
handboor |
tapboor:
tap˱bōr (Q007p Eisden)
|
Kleine boor met een handgreep en met een op een schroefpunt uitlopend boorijzer, die met één hand wordt rondgedraaid. De handboor wordt gebruikt om een klein gaatje te boren op de plaats waar het bomgat en het tapgat moeten worden aangebracht. Het gaatje vormt het centreerpunt voor de grotere boren waarmee het uiteindelijke gat wordt gemaakt. Zie afb. 78 en de volgende twee lemmata. Soms wordt ook het zwikgat met de handboor aangebracht. Zie het lemma ɛzwikgatɛ.' [N E, 48b]
II-12
|
19691 |
handdoek |
handdoek:
antdōk (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Laura, Julia])
|
De blauw-wit of rood-wit geruite handdoek voor gebruik na het douchen. [N 95, 68; monogr.]
II-5
|
34566 |
handkar |
handkarretje:
ā.ntkɛrkǝ (Q007p Eisden),
stootbak:
stōt˱bak (Q007p Eisden)
|
Tweewielige kar die men met de handen voortduwt of trekt. Deze kar heeft twee bomen en zijplanken. [N 17, 15a; N G, 51; JG 1a + 1b; A 42, 4; monogr.]
I-13
|
28211 |
handlamp |
acculamp:
akylamp (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Winterslag, Waterschei]),
elektrieklamp:
elɛktriklamp (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Eisden])
|
Elektrische handlamp, bestaande uit een pot, waarin een accu is ondergebracht en een kopstuk met een gloeilamp. [N 95, 251; monogr.]
II-5
|
27222 |
handlanger |
main d''oeuvre:
main d''oeuvre (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Eisden])
|
Niet-geschoolde arbeider die in de mijn meehelpt bij o.a. het vervoer. [N 95, 154]
II-5
|
18256 |
handschoen |
haas:
ausch - e paar ausche (Q007p Eisden),
hawš (Q007p Eisden),
é paar ausjə (Q007p Eisden),
accent op eerste lettergreep
’n ausj (Q007p Eisden)
|
een paar handschoenen [ZND 35 (1941)] || handschoen [ZND 35 (1941)] || handschoen - een paar handschoenen [ZND 01u (1924)] || handschoenen, met vier vingers en een duim [vingerwante, haase, hejse] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
19566 |
handveger, stoffer |
borstel:
beustel (Q007p Eisden)
|
handveger [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|
33006 |
handvol -bij het zaaien |
handvol:
a.mfǝl (Q007p Eisden)
|
Strikt genomen lopen twee begrippen dooreen: de handvol zaaigoed die de zaaier telkens uit het zaaikleed of de zaaibak neemt om deze uit te strooien, en de hoeveelheid die men, dan vaak met twee handen tegelijk, op kan nemen om de zaaibak te vullen; dit laatste is eigenlijk grob of hoopsel; wanneer beide woorden werden opgegeven, is bij het laatste type opgenomen dat het om twee handen gaat. Ontegenzeglijk wordt grob ook gebruikt voor de handvol bij het zaaien. Zie de toelichting bij het lemma ''met de volle hand -zaaien'' (2.12). [JG 1a, 1b; Wi 51; monogr.]
I-4
|