e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eisden

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hijgen naar adem, reutelen ratelen: ai raotəlt (Eisden) Hoe zegt men van een stervende, die naar adem hijgt of reutelt? [ZND 41 (1943)] III-2-2
hinkelblokje hinksteen: einkstein (Eisden), hinkstɛjn (Eisden) Hoe heet het stukje hout of steen dat hierbij wordt gebruikt? [ZND 27 (1938)] III-3-2
hinkelen hinkelen: /  hinkelen (Eisden), hènkele (Eisden), hinken: eingke (Eisden), hinke (Eisden), hinkepinken: /  heinkepeinke (Eisden) / [SND (2006)] || hinkelen [SND (2006)] || hinken [SND (2006)] || Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)] III-3-2
hinkelperk: vorm gemengde vorm: gemengde vorm (Eisden), kruis: kruis (Eisden), rechthoek met acht vakken: rechthoek met acht vakken (Eisden) Welke vorm heeft het spel dat op de grond wordt getekend? Teken dit op een afzonderlijk blaadje en schrijf de namen van de onderdelen in de vakken. [ZND 27 (1938)] III-3-2
hinken hinken: eingke (Eisden), manken: mankə (Eisden) Hoe heet: op één been springen (van pijn.) ? [ZND 27 (1938)] III-1-2
hinniken hummeren: hømǝrǝ (Eisden) Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57] I-9
hobbelpaard schokkelpaard: /  schoggelpaerd (Eisden), sjokkelpèrd (Eisden) schommelpaard [SND (2006)] III-3-2
hoed (alg.) hoed: hot (Eisden), hōt (Eisden), o.ət (Eisden), osse hoot, pa ziene hoot, ma zienne hoot (Eisden), treens zienne hoot, jacob zienne hoot (Eisden) hoed [RND] || hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)] || Hoed. Het is ... hoed. [ZND 44 (1946)] III-1-3
hoed: spotnamen hondskooi: hoͅnskoͅj (Eisden), kachelpijp: kagəlpīp (Eisden), tietz: titš (Eisden) hoed, hoge ~: spotbenamingen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)] || hoed: spotbenamingen [weerhaan, sjeuvel, sjtift, tups, teps, tips, tömps, döppe, tietsj, dinkerik] [N 25 (1964)] III-1-3
hoeden van koeien hoeden: højǝ (Eisden), hø̄jǝ (Eisden), ywǝ (Eisden) [N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.] I-11