20481 |
hijgen naar adem, reutelen |
ratelen:
ai raotəlt (Q007p Eisden)
|
Hoe zegt men van een stervende, die naar adem hijgt of reutelt? [ZND 41 (1943)]
III-2-2
|
22777 |
hinkelblokje |
hinksteen:
einkstein (Q007p Eisden),
hinkstɛjn (Q007p Eisden)
|
Hoe heet het stukje hout of steen dat hierbij wordt gebruikt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
22774 |
hinkelen |
hinkelen:
/
hinkelen (Q007p Eisden),
hènkele (Q007p Eisden),
hinken:
eingke (Q007p Eisden),
hinke (Q007p Eisden),
hinkepinken:
/
heinkepeinke (Q007p Eisden)
|
/ [SND (2006)] || hinkelen [SND (2006)] || hinken [SND (2006)] || Hoe heet het kinderspel, waarbij op één been gesprongen wordt? [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
22778 |
hinkelperk: vorm |
gemengde vorm:
gemengde vorm (Q007p Eisden),
kruis:
kruis (Q007p Eisden),
rechthoek met acht vakken:
rechthoek met acht vakken (Q007p Eisden)
|
Welke vorm heeft het spel dat op de grond wordt getekend? Teken dit op een afzonderlijk blaadje en schrijf de namen van de onderdelen in de vakken. [ZND 27 (1938)]
III-3-2
|
17955 |
hinken |
hinken:
eingke (Q007p Eisden),
manken:
mankə (Q007p Eisden)
|
Hoe heet: op één been springen (van pijn.) ? [ZND 27 (1938)]
III-1-2
|
33839 |
hinniken |
hummeren:
hømǝrǝ (Q007p Eisden)
|
Het hoge keelgeluid dat een paard maakt. De klanknabootsende werkwoorden hummeren, himmeren en hommeren vertonen dezelfde klankwisseling als ruchelen, richelen en rochelen. [JG 1b, 2c; L B2, 291; L 22, 21; N 8, 47 en 65; S 5; Wi 57]
I-9
|
22838 |
hobbelpaard |
schokkelpaard:
/
schoggelpaerd (Q007p Eisden),
sjokkelpèrd (Q007p Eisden)
|
schommelpaard [SND (2006)]
III-3-2
|
18191 |
hoed (alg.) |
hoed:
hot (Q007p Eisden),
hōt (Q007p Eisden),
o.ət (Q007p Eisden),
osse hoot, pa ziene hoot, ma zienne hoot (Q007p Eisden),
treens zienne hoot, jacob zienne hoot (Q007p Eisden)
|
hoed [RND] || hoed in het algemeen [doets, bikkel] [N 25 (1964)] || Hoed. Het is ... hoed. [ZND 44 (1946)]
III-1-3
|
18399 |
hoed: spotnamen |
hondskooi:
hoͅnskoͅj (Q007p Eisden),
kachelpijp:
kagəlpīp (Q007p Eisden),
tietz:
titš (Q007p Eisden)
|
hoed, hoge ~: spotbenamingen [tarpot, titsj, hekteliter, böömert, handskow, kachelpiep, sjtief] [N 25 (1964)] || hoed: spotbenamingen [weerhaan, sjeuvel, sjtift, tups, teps, tips, tömps, döppe, tietsj, dinkerik] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
34212 |
hoeden van koeien |
hoeden:
højǝ (Q007p Eisden),
hø̄jǝ (Q007p Eisden),
ywǝ (Q007p Eisden)
|
[N 3A, 12a; N M, 2; JG 1a, 1b; A 48, 18c; L 1a-m; L 27, 5; S 14; Wi 39; R; monogr.]
I-11
|