28675 |
honingpers |
honingpers:
ō.nǝŋpē.s (Q007p Eisden)
|
Apparaat waarmee de gevulde honingraten geperst worden om zo de honing te oogsten. De honingpers was al in gebruik bij de korfteelt. Men kent verschillende vormen vervaardigd van onder meer eike- of beukehout. Een honingpers is voorzien van een kuip waarin de geperste honing opgevangen wordt. Verder is er een hendel en een schroef waarmee men het persblok vastdraait op de zak met ruwe honing. [N 63, 122a; JG 1a+1b; JG 2b-5; N 63, 122c; monogr.]
II-6
|
17570 |
hoofd |
kop:
de oajers van z`ne kop (Q007p Eisden)
|
de aderen van zijn voorhoofd [ZND 19 (1936)]
III-1-1
|
28175 |
hoofd ventilator |
grote ventilateur:
grūtǝ vɛntilatø̄r (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Zwartberg, Waterschei])
|
De ventilator die met de uittrekkende schacht is verbonden en zorgt voor de hoofdventilatie in de ondergrondse werken. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel (schacht)- zie men het lemma Schacht. [N 95, 207; monogr.]
II-5
|
23420 |
hoofdaltaar |
groot altaar:
de groeëten altaar (Q007p Eisden),
hoofdaltaar:
hoofdaltaar (Q007p Eisden),
t hoofdaltaar (Q007p Eisden),
hoogkoor:
hoeëgkoeër (Q007p Eisden)
|
Het voornaamste altaar, midden in het priesterkoor [hoogaltaar, hoofdaltaar, hoopaltooër?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
18187 |
hoofddoek |
kopplag:
kopplak (Q007p Eisden),
kǫplak (Q007p Eisden),
plaggetje:
pleͅkskə (Q007p Eisden)
|
Hoofdbedekking ter bescherming tegen de felle zon in de oogsttijd. De laatste opgaven van het lemma, met het type hoed, zijn allicht geen hoofddoeken, maar hoofdbedekkingen. [JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c] || Hoofddoek (fr. fichu). [ZND 05 (1924)] || hoofddoek dichtgeknoopt onder de kin [plak, pleksek, kopdeuksek, zielewermer] [N 23 (1964)]
I-4, III-1-3
|
20767 |
hoofdkaas |
geperste kop:
gəpē.rsdə kop (Q007p Eisden),
hoofdvlees:
øͅytfleͅi.s (Q007p Eisden),
kipkap:
kepkáp (Q007p Eisden),
preskop:
prɛskop (Q007p Eisden)
|
hoofdkaas [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
23305 |
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen |
begijnenkap:
bəgīnəkap (Q007p Eisden)
|
hoofdkap van vrouwelijke religieuzen [N 25 (1964)]
III-3-3
|
19654 |
hoofdkussen |
kussen:
køsə (Q007p Eisden),
køͅsə (Q007p Eisden)
|
hoofdkussen [ZND 01 (1922)], [ZND 27 (1938)]
III-2-1
|
24344 |
hoofdluis |
luis:
lūs (Q007p Eisden, ...
Q007p Eisden),
lys (Q007p Eisden)
|
hoofdluis [N 26 (1964)] || luis (znw enk) [N 26 (1964)] || luis (znw mv) [N 26 (1964)]
III-4-2
|
18059 |
hoofdpijn |
koppijn:
koppien (Q007p Eisden, ...
Q007p Eisden,
Q007p Eisden)
|
Hoofdpijn. Ik heb hoofdpijn. [Lk 05 (1955)] || ik heb hoofdpijn [ZND 34 (1940)]
III-1-2
|