21335 |
jood |
jood:
e ne jut, twiè judde (Q007p Eisden, ...
Q007p Eisden),
spottend soms wel: jöt, twi jötte
eine jūd, twi jūdə (Q007p Eisden, ...
Q007p Eisden)
|
Een jood, twee joden, [ZND 27 1938)] || Een jood, twee joden. [ZND 27 1938)]
III-3-1, III-3-3
|
23211 |
judas |
judas:
eine jydas (Q007p Eisden),
j als in ja
ene Judas (Q007p Eisden)
|
Een Judas (uitspraak van j als in ja? of zj als in Frans Jean?). [ZND 27 (1938)]
III-3-3
|
21336 |
juffrouw |
juffrouw:
juffrouw (Q007p Eisden),
jøͅfvroͅuw (Q007p Eisden)
|
juffrouw [ZND 27 (1938)]
III-3-1
|
18192 |
jurk |
kleed:
anna⁄s kleit is vuel langer dan dat van mieke (Q007p Eisden),
katoenə kleit (Q007p Eisden),
kleͅit (Q007p Eisden)
|
Een katoenen kleed. [ZND 41 (1943)] || jurk, japon, kleed van een vrouw [pon] [N 24 (1964)] || Kleed. Annas kleed is veel langer als dat van Mieke [ZND 44 (1946)]
III-1-3
|
20697 |
jus, vleesnat |
jus:
zjuu (Q007p Eisden)
|
vleesnat, jus [ZND 36 (1941)]
III-2-3
|
17603 |
kaakbeen(rand) |
raak:
raken (Q007p Eisden, ...
Q007p Eisden)
|
Welk woord gebruikt men in Uw dialect ter aanduiding van het benige gedeelte van het hoofd, waarin de tanden en de kiezen zitten? Hoe spreekt men het uit? [Lk 05 (1955)]
III-1-1
|
21912 |
kaal duivenjong |
kakjong:
kakjonk (Q007p Eisden),
kakjongen:
kàGjoŋə (Q007p Eisden)
|
een jong van enkele dagen oud, nog met haar? [N 93 (1983)] || Kaal duivejong. [Goossens 1b (1960)]
III-3-2
|
21047 |
kaam |
kaam/kamen:
kø̄m (Q007p Eisden)
|
Het wit gerimpeld of vlokkig vlies op wijn, bier, azijn, etc. dat wordt gevormd door een spruit- of gistzwam. [S 16; L 1 a-m; L 27, 53; monogr.]
II-2
|
20768 |
kaantjes |
krapjes:
krepkes (Q007p Eisden),
krappelen:
krápələ (Q007p Eisden),
krappen:
krápə (Q007p Eisden)
|
Hoe heten de vetklonters, die overblijven, als runds of varkensvet wordt gesmolten? (kaan) [ZND 02 (1923)] || kanen [Goossens 1b (1960)]
III-2-3
|
19791 |
kaars |
kaars:
kēͅərs (Q007p Eisden)
|
kaars [RND]
III-2-1
|