27890 |
laadwagen |
schepmachine:
sxøpmašin (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Beringen, Zolder, Houthalen, Zwartberg, Winterslag, Waterschei, Eisden])
|
Mechanisch aangedreven machine waarmee bij de aanleg van steengangen en galerijen de losgeschoten of losgehakte stenen in mijnwagens kunnen worden geladen. De woordtypen "eimco" (Q 35), "eimcowagen" (Q 121) en "sullivan" (Q 121) hebben betrekking op laadwagens, genoemd naar de fabrikant. [N 95, 830; N 95, 833; N 95, 834; monogr.; div.; Vwo 388; Vwo 389; Vwo 460; Vwo 695]
II-5
|
24925 |
laag grond |
laag:
loag (Q007p Eisden)
|
laag (znw.) [ZND 29 (1938)]
III-4-4
|
33081 |
laag schoven op de wagen |
rij:
ręi̯ (Q007p Eisden),
ring:
rā.ŋk (Q007p Eisden)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''tasser op de wagen'' (5.1.5). Voorkop is de laag op de naar voren uitstekende ladder boven het paard. [N 15, 42; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.]
I-4
|
33699 |
laagte in het landschap |
laagte:
lięxtǝ (Q007p Eisden)
|
Een laagte in het landschap in het algemeen. Vergelijk ook lemma 1.2.8 ɛlaagte in een akkerɛ.' [L 29, 30; Wi 11; A 10, 4; S 20]
I-8
|
18215 |
laars (alg.) |
bot:
-> e paar botte.
bot (Q007p Eisden),
stevel:
štivəl (Q007p Eisden)
|
laars [bot, steevel, buus, kamasj] [N 24 (1964)] || Laars, een paar laarzen (hoge laars met schoen eraan vast) [ZND 37 (1941)]
III-1-3
|
18301 |
laars tot of boven de knie |
gamasche:
kəmaš (Q007p Eisden)
|
laars waarbij de schacht het hele onderbeen bedekt [kapleers, kapsjtievel, kamasj] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18374 |
laarzenschacht |
stevelschacht:
štivəlšaX (Q007p Eisden)
|
schacht van een laars [sjach, sjteevelschach] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
25422 |
ladder |
slachtladder:
slaxlędǝr (Q007p Eisden)
|
Een ladder met bovenaan een lat waaraan een koord bevestigd is. Het geschoren en gereinigd varken wordt met de rug op de ladder gelegd. Als de achterste poten aan de bovensporten van de ladder zijn vastgesjord, wordt ze overeind gezet. Het varken komt met de snuit omlaag te hangen. [N 5aII, 62b; N 28, 64; N 28, 67; monogr.]
II-1
|
28268 |
ladderafdeling |
leders:
lęjǝrs (Q007p Eisden
[(Eisden)]
[Oranje-Nassau I, Oranje-Nassau II, Oranje-Nassau III, Oranje-Nassau IV])
|
Het gedeelte van de schacht waar men door middel van ladders de ondergrond kan bereiken. De ladderafdeling wordt uit veiligheidsoverwegingen aangelegd. Hij wordt gebruikt wanneer het kooivervoer uitvalt. Uit de opmerkingen van de invuller uit Q 15 blijkt dat dit niet vaak is voorgekomen; genoemde zegsman heeft het op de mijn Maurits alleen meegemaakt tijdens een bombardement in de Tweede Wereldoorlog. [N 95, 87; monogr.]
II-5
|
19668 |
lade |
lade:
lāj (Q007p Eisden),
lade van de tafel:
lāj van də toafəl (Q007p Eisden),
tafellade:
tōͅfəllāi̯ (Q007p Eisden),
toͅfəllāi̯ (Q007p Eisden)
|
een tafellade (Noordnederl. \'tafella\') [ZND 03 (1923)] || lade van een tafel [ZND 37 (1941)], [ZND 39 (1942)]
III-2-1
|