33307 |
schoffelmachine |
schoffelmachine:
šofǝlmǝšin (Q007p Eisden)
|
Eenvoudig duwgereedschap dat eruit ziet als een kruiwagen en bestaat uit een (of meer) schoffelijzer(s) aan een wiel, waaraan twee duwburries zitten en waarmee tussen rijen planten wordt gewied. [N 18, 47; N J, 8a; monogr.; add. uit N 18, 51]
I-5
|
33782 |
schoft |
schocht:
šǫx (Q007p Eisden)
|
Het benige uitsteeksel dat de hals van de rug scheidt, het hoogste punt van de ruggegraat. Zie afbeelding 2.17. [JG 1a, 1b; N 8, 14, 32.1 en 32.2]
I-9
|
33977 |
schoftzadel |
zadel:
zāl (Q007p Eisden)
|
Het zadel dat een tussen berries ingespannen paard op de schoft draagt. [JG 1a, 1b; N 13, 64a; monogr.]
I-10
|
34629 |
schokken |
slaan:
slǭn (Q007p Eisden)
|
Gezegd van een kar of wagen. [N 17, 97]
I-13
|
22371 |
schommel |
schokkel:
de sjokkel (Q007p Eisden),
/
schokkel (Q007p Eisden, ...
Q007p Eisden)
|
schommel [SND (2006)] || Schommel. [ZND 14 (1926)]
III-3-2
|
22372 |
schommelen |
schokkelen:
/
schokkele (Q007p Eisden)
|
schommelen [SND (2006)]
III-3-2
|
21277 |
school |
school:
šu.əl (Q007p Eisden)
|
school [RND]
III-3-1
|
21286 |
schoolkinderen |
schoolkinderen:
ṣu.əlkɛjnər (Q007p Eisden)
|
schoolkinderen [RND]
III-3-1
|
20354 |
schoondochter |
schoondochter:
schoendochter (Q007p Eisden)
|
schoondochter [ZND 06 (1924)]
III-2-2
|
20352 |
schoonmoeder |
schoonmoeder:
schoemoeder (Q007p Eisden)
|
schoonmoeder [ZND 06 (1924)]
III-2-2
|