34169 |
uitgeteld zijn |
uitgeteld zijn:
(de koe is) ūtgǝtēlt (Q007p Eisden)
|
De koe staat op het punt te gaan kalven. [N 3A, 43]
I-11
|
17854 |
uitglijden |
uitschampen:
oetsjampen (Q007p Eisden)
|
uitglijden [ZND 24 (1937)]
III-1-2
|
28972 |
uithalen van de doorslagsteken |
uittrekken:
ūttrękǝ (Q007p Eisden)
|
Het verwijderen van de doorslagsteken. [N 59, 51b]
II-7
|
32967 |
uitkomen |
uitkomen:
ū.tko.mǝ (Q007p Eisden),
uitspringen:
ū.tspreŋǝ (Q007p Eisden)
|
Het boven de grond uitkomen van het gekiemde zaadkorreltje. [JG 1a, 1b; monogr.; add. uit S 17]
I-4
|
21953 |
uitkomen van de eieren |
uitkomen:
-e͂tkôômen (Q007p Eisden)
|
Hoe heet verder: uitkomen van de eieren? [N 93 (1983)]
III-3-2
|
21391 |
uitleggen |
(zoom) uitlaten:
ūtlǭtǝ (Q007p Eisden),
uitleggen:
ūtlęgǝ (Q007p Eisden)
|
Een kledingstuk langer of ruimer maken door onderaan een zoom uit te leggen. [N 59, 191; N 62, 23b; MW]
II-7
|
22773 |
uitmaken wie mag beginnen |
aftellen:
wĕr zøllə ṇrs aftɛllə (Q007p Eisden),
kazelen:
[sic]
w`r zullen iès kazele (Q007p Eisden)
|
Hoe zeggen de kinderen, wanneer ze eerst willen zien wie mag beginnen, b.v. bij het knikkerspel? Vertaal dus en vul aan: We zullen eerst ... [ZND 26 (1937)]
III-3-2
|
18311 |
uitneembaar frontje |
plastron (fr.):
plastroͅn (Q007p Eisden)
|
frontje, uitneembaar ~ in de hals van een jurk [vestje, plastron] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
21445 |
uitschelden |
schelden:
sjejjə (Q007p Eisden),
uitschijten:
oetsjietə (Q007p Eisden)
|
Op iem. schelden, iem. uitschelden. Geef de gemeenzame uitdrukkingen op en zet tussen twee haakjes welke als "gemeen"of "plat"beschouwd worden. [ZND 34 (1940)], [ZND 34 (1940)]
III-3-1
|
32416 |
uitspannen |
uitspannen:
ū.tspanǝ (Q007p Eisden)
|
Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.]
I-10
|