e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eisden

Overzicht

Gevonden: 3771
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
zien, kijken kijken: kieke (Eisden), kīkə (Eisden), zien: zīn (Eisden) kijken [ZND 25 (1937)] || zien [RND] III-1-1
zijaltaar klein altaar: kleinen altaar in lènkse beuk of rechtse beuk (Eisden), kleinen altaar lènks of rechts (Eisden), zijaltaar: zi-jaltaar (Eisden, ... ) In een zijbeuk [zijaltaar?]. [N 96A (1989)] || Op het priesterkoor [zijaltaar?]. [N 96A (1989)] III-3-3
zijbeuk zijbeuk: de zi-jbeuke (Eisden), de zijbeuke (Eisden) De beide zijruimten, links en rechts van het middenschip [zijbeuken?]. [N 96A (1989)] III-3-3
zijde zij(de): zej (Eisden) Natuurprodukt dat wordt verkregen bij het afwikkelen van de cocons waarmee het zijderupsje zich omhult totdat het zich ontpopt tot vlinder (Morand, pag. 58). Het is de grondstof voor weefsels. [N 62, 79a; N 62, 75c; N 59, 201; L 8, 117; MW; monogr.] II-7
zijde spek zij: ze̝i (Eisden) zijde spek [Goossens 1b (1960)] III-2-3
zijden omslagdoek foulard (fr.): fylar (Eisden) omslagdoek, zijden ~ [N 23 (1964)] III-1-3
zijkapel zijkapel: de zi-jkapelle (Eisden) Elk van beide zijkapellen van een kruiskerk. [N 96A (1989)] III-3-3
zijladder karledderen: karlø̄dǝrǝ (Eisden), ledders: lø̄dǝrǝ (Eisden), leiers: lęi̯.ǝrǝ (Eisden) Ladderachtige zijkant van de hooikar. De zijladder bestaat uit een aantal sporten, die twee ladderbomen verbinden. Een gedeelte van dit materiaal werd al behandeld in wld I.3, maar wordt hier volledigheidshalve herhaald en aangevuld. [N 17, 12a + 30b + 40 + 46b + add; JG 1a; JG 1b; JG 1c; JG 1d; A 26, 2a; Lu 4, 2a; monogr.] I-13
zijladders van de oude kar karledders: karlø̄dǝrǝ (Eisden), ledders: lø̄dǝrǝ (Eisden), lęi̯ǝrs (Eisden) De open ladderachtige constructies aan de zijkanten van de oude hooikar. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s a en b. Het lemma bevat alleen meervouden. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel øhooiŋ zie het lemma ''hooi''.' [N 17, 12a en 30b; A 26, 2a; Lu 4, 2a] I-3
zijn neus snuiten schoonmaken: z`n nās šūn mākə (Eisden) snuiten [ZND 07 (1924)] III-1-2