id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
28902 | broekenplank | mouwehout: mowǝnhǫwt (Eisden) | De broekenplank is de strijkplank die bij het openpersen van de broeksnaden in de broekspijp gestoken wordt. Deze plank heeft volgens de informant van L 416 de lengte van de broekspijp. De informanten van Q 17, Q 165 en Q 198 noemen zowel de plank waarmee zij de broekspijpen persen als de plank waarmee zij de mouwnaden persen mouw(e)plank(je) of mouwenhout. Zie ook de lemmata ɛpersplankɛ en ɛmouwplankɛ. Zie afb. 15.' [N 59, 19c] II-7 |
18423 | broekspijp | broekspijp: brokspipə (Eisden), brookspieëp (Eisden), pijp: piepe (Eisden) | de pijpen van de broek [N 59 (1973)] || Hoe noemt U de pijp van een broek? [N 62 (1973)] || pijpen van een broek [bokspijpe, broeksepejpe] [N 23 (1964)] III-1-3 |
18309 | broeksriem | boksenband: boͅksəbant (Eisden), riem: reem (Eisden) | band of riem waarmee de broek in de taille wordt opgehouden [boekreem, boekband, boksemband] [N 23 (1964)] || draagband om een broek op te houden (fr. bretelle) [ZND 35 (1941)] III-1-3 |
18551 | broekzak achter | votmaal: votmaal (Eisden), voͅtmal (Eisden) | de achterzak [N 59 (1973)] || zak aan de achterkant van de broek [konttes, votteske] [N 23 (1964)] III-1-3 |
18549 | broekzak opzij | maal: mal (Eisden), maal opzij: maal opzi-j (Eisden), opzijmaal: opzi-jmaal (Eisden) | broekzak opzij [broeksebuil, boksetes, boksenbool, venget] [N 23 (1964)] || de broekzak opzij [N 59 (1973)] III-1-3 |
18550 | broekzak voor | steekmaal: steekmaal (Eisden) | zakken voor in broek, i.p.v. opzij (steekzak?) [N 59 (1973)] III-1-3 |
20335 | broer | broer: 1a-m; 4, 33; 5, 70a; 11, a1 braor (Eisden) | broeder (familielid) [ZND 01 (1922)] III-2-2 |
21603 | brompot | grommelaar: ai als in `t fr baire grômmelair (Eisden) | Hoe heet iemand die zijn kwade luim toont met binnensmonds mompelen? [ZND 22 (1936)] III-3-1 |
24948 | bron | spring: spręŋk (Eisden) | Natuurlijke opening in de grond waar water uit opwelt. [S 5; L 1a-m; L 22, 26; N 5A(I] I-8 |
34342 | bronstig | breustig: brø̄.stex (Eisden) | Geslachtsdrift vertonend, gezegd van het vrouwelijk varken. [N 19, 12; N C, 4d; A 43, 20a; JG 1a, 1b, 1c, 2c; S 52, add.; N 76, add.; monogr.] I-12 |