24504 |
els |
els:
ę̄ls (L353p Eksel)
|
Het gebogen, puntige instrument om gaatjes voor het naaien vóór te steken. Men kent een spanels, een doornaaiels en een bros. Dierick zegt op pag. 83: "Het klein en broos werktuig dat een schoenmaker dagelijks te gebruiken heeft is het elsen. Daar zijn er verscheidene grootten en soorten. De elsens om binnenzolen te naaien zijn gekromd en moeten geschikt zijn licht of zwaar volgens het werk; een lang, zwaar elsen is goed voor zwaar manswerk en om in te rijgen. Een zwaar elsen om licht te naaien is altijd af te keuren, daar een fijne draad niet goed sluiten kan in de wijde gaten door het elsen in de binnenzool gemaakt en dus geen vaste naad kan voortbrengen. Gewoonlijk is de punt van een nieuw elsen te dik en moet wat verscherpt worden om goed door het leder te kunnen steken; het gebeurt wel eens dat de punt afkraakt, dit kan hersteld worden met er een aan te slijpen. Het elsen moet in een houten handvatsel vastgezet worden en moet er recht in zitten; het mag noch achteruit noch vooruit hellen en bijzonderlijk niet scheef of men is elke steek in gevaar het te breken, en de hand te kwetsen. [N 60, 176a; N 60, 234; N 60, 176c; S 28; L 5, 62; L B2, 238; L 40, 72; Wi 13; A 27, 17; monogr.]
II-10
|
19686 |
emmer |
emmer:
ømər (L353p Eksel, ...
L353p Eksel,
L353p Eksel),
houten emmer:
ongebruikt
hōtən ømər (L353p Eksel)
|
emmer [ZND 08 (1925)], [ZND 24 (1937)] || houten emmer [ZND B1 (1940sq)] || ijzeren emmer [ZND B1 (1940sq)]
III-2-1
|
17703 |
endeldarm |
kakdarm:
kakderem (L353p Eksel),
kakdêrem (L353p Eksel)
|
endeldarm [aarsdarm, enteldeerm, gatdarm, teenentoewt] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
23263 |
engel |
engel:
eenen engel twie engelen (L353p Eksel),
èngel (L353p Eksel)
|
Een engel [ingel, èngel]. [N 96D (1989)] || Een engel, twee engelen. [ZND 34 (1940)]
III-3-3
|
23713 |
engel des heren |
engel des heren:
engel des hieeren (L353p Eksel, ...
L353p Eksel)
|
Het "Engel des Heren"of "Angelus", het gebed bij het Angelus-luiden. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23898 |
engelbewaarder |
engelbewaarder:
èngelbewaarder (L353p Eksel)
|
Een beschermengel, bewaarengel, engelbewaarder, schutsengel. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24062 |
engelenmis |
engelenmis:
engelenmès (L353p Eksel)
|
Een Engelenmis, een lijkdienst voor een kind dat jonger is dan zeven jaar en de eerste H. Communie nog niet heeft gedaan. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
24313 |
engerling, larve van de meikever |
spekmade:
spekmaai (L353p Eksel),
Veldeke
spekmoaj (L353p Eksel)
|
engerling, larve van de meikever die aan gras- en plantenwortels vreet [N 26 (1964)] || engerling, meikeverlarve [ZND 34 (1940)]
III-4-2
|
20333 |
enig kind |
enig kind:
een innig kînd (L353p Eksel),
ennig kind (L353p Eksel),
kind alleen:
een kînd allieën (L353p Eksel)
|
een enig kind; een kind dat geen broers of zusters heeft [koekoek, koekoeks-jong] [N 115 (2003)] || een enig kind; een kind dat geen broers of zusters heeft [koekoek, koekoeksjong] [N 87 (1981)]
III-2-2
|
17775 |
enkel |
enkel:
inkəl (L353p Eksel)
|
mijn enkel (van de voet) [ZND B1 (1940sq)]
III-1-1
|