| 33529 |
fruit, ooft |
fruit:
fruit (L353p Eksel)
|
[ZND 05 (1924)]
I-7
|
| 20536 |
fruiten |
bruinen:
bruinen (L353p Eksel)
|
fruiten; Hoe noemt U: Vlees of uien bruin braden (fruiten, fritten) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 19727 |
fuchsia |
belletjes:
Spelling: \"fonetiek-dialect\"= Frings
bɛləkəs (L353p Eksel)
|
Fuchsia (fuchsia). Halfheesters of heesters, soms zelfs boompjes met meestal kruisgewijs staande bladeren. De bloemen zijn kelkvormig (bellekesbloem, bel, klok). [N 92 (1982)]
III-2-1
|
| 24149 |
fuut |
fuut:
fuut (L353p Eksel)
|
fuut (48 bruine kuif en kraag; alleen op grote vennen en plassen; zomervogel [N 09 (1961)]
III-4-1
|
| 17807 |
gaan |
gaan:
gōn (L353p Eksel),
gōōn (L353p Eksel)
|
gaan [ZND A2 (1940sq)] || lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)]
III-1-2
|
| 20530 |
gaar |
murw:
muref (L353p Eksel),
mørəv (L353p Eksel)
|
gaar; Hoe noemt U: Goed gekookt (gaar, murw) [N 80 (1980)] || murw (gaar gekookt) [ZND A1 (1940sq)]
III-2-3
|
| 18345 |
gaatje voor de schoenveter |
kotje:
keutekes (L353p Eksel)
|
gaatjes in de schoen waardoor de veter wordt geregen [riegaater] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
| 26328 |
gaffelreep |
reep:
reep (L353p Eksel)
|
Het dikke touw zonder einde dat in een grote lus tussen de gaffels over het gaffelwiel loopt; de molenaar hijst er bij windstilte de zakken mee op. Zie ook afb. 65. [N O, 25p; A 42A, 47; A 42A, 43; A 42A, 46]
II-3
|
| 24547 |
gagel |
gagel:
Spelling: "fonetiek-dialect"= Frings
gagel (L353p Eksel),
hanenbul:
Spelling: "fonetiek-dialect"= Frings JK: -b- als -k- te lezen??
hoͅ.ənəbəl (haoneböl) (L353p Eksel)
|
Gagel (myrica gale). Tot 1,5 m hoge struik met sterk aromatische geur; de bladeren zijn langwerpig-spatelvormig en aan de top getand, de onderkant heeft harskliertjes; de bloemen zijn eenslachtig, de mannelijke in rechtopstaande, bruine katjes, de vrouwel [N 92 (1982)]
III-4-3
|
| 21314 |
galgenaas |
deugniet:
duggeniet (L353p Eksel)
|
de algemene naam voor iemand die zich schuldig maakt aan een of ander misdrijf [strop, beest, priek, galgenaas] [N 90 (1982)]
III-3-1
|