18906 |
handig |
handig:
hennig (L353p Eksel)
|
goed met de handen terecht kunnend; gemakkelijk en snel iets met de handen kunnen maaken [handig, mieg, erg, snel] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34566 |
handkar |
handkar:
ha.ntkɛr (L353p Eksel),
stootkar:
stuǝtkɛ̄r (L353p Eksel)
|
Tweewielige kar die men met de handen voortduwt of trekt. Deze kar heeft twee bomen en zijplanken. [N 17, 15a; N G, 51; JG 1a + 1b; A 42, 4; monogr.]
I-13
|
27222 |
handlanger |
metserdien(d)er:
mɛtsǝrdinǝr (L353p Eksel)
|
Helper van de metselaar. Tot de taken van de handlanger behoren onder meer het aandragen van metselstenen en het klaarmaken van de specie. [N 30, 2a; N 30, 2b; N 30, 2c; N 30, 2d; N 30, 40b; N 30, 45a; N 31, 16b; L B 1, 104; monogr.; div.; Vld]
II-9
|
17662 |
handpalm |
vlak:
vlaak (L353p Eksel)
|
palm van de hand [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18256 |
handschoen |
haas:
haus - e paar hasen (L353p Eksel),
hoas (L353p Eksel),
vingerhaas:
vingerhaasen (L353p Eksel, ...
L353p Eksel)
|
handschoen - een paar handschoenen [ZND 01u (1924)] || handschoen, twee handschoenen [ZND B1 (1940sq)] || handschoenen, met vier vingers en een duim [vingerwante, haase, hejse] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
22879 |
handspel |
hands (eng.):
hens (L353p Eksel),
handspel:
haandspeel (L353p Eksel)
|
Handspel.
III-3-2
|
19566 |
handveger, stoffer |
borstel:
samen met DC 15, 7b
borsel (L353p Eksel),
borstel (L353p Eksel, ...
L353p Eksel),
borsteltje:
samen met DC 15, 7b
börstelke (L353p Eksel),
handborsteltje:
handbörstelke (L353p Eksel)
|
handveger [ZND 02 (1923)] || Hoe noemt u het stoffer en blik samen? [N105 (2000)]
III-2-1
|
25056 |
handvol |
handvol:
hamfel (L353p Eksel),
hamfəl (L353p Eksel)
|
de hoeveelheid die men in een hand kan nemen [haffel, handvol, grap, grop] [N 91 (1982)] || handvol (haffel, grap, grop) [ZND B1 (1940sq)]
III-4-4
|
33006 |
handvol -bij het zaaien |
grob:
grǫp (L353p Eksel
[(2 handen vol)]
),
handvol:
ha.ntfǫ.l (L353p Eksel)
|
Strikt genomen lopen twee begrippen dooreen: de handvol zaaigoed die de zaaier telkens uit het zaaikleed of de zaaibak neemt om deze uit te strooien, en de hoeveelheid die men, dan vaak met twee handen tegelijk, op kan nemen om de zaaibak te vullen; dit laatste is eigenlijk grob of hoopsel; wanneer beide woorden werden opgegeven, is bij het laatste type opgenomen dat het om twee handen gaat. Ontegenzeglijk wordt grob ook gebruikt voor de handvol bij het zaaien. Zie de toelichting bij het lemma ''met de volle hand -zaaien'' (2.12). [JG 1a, 1b; Wi 51; monogr.]
I-4
|
33147 |
handzeef |
zeef:
zē.f (L353p Eksel),
zēf (L353p Eksel)
|
De grove zeef waarmee het zaaigraan wordt gewonnen. Er komen twee hoofdtypen voor: de ronde handzeef van ongeveer 80 cm doorsnede met een opstaande rand van ongeveer 10 tot 15 cm. Ouder is wel de rechthoekige houten bak met een bodem van gaas (heel vroeger van fijne gevlochten wilgetenen) die aan een koord werd opgehangen aan een balk in de schuur. In Haspengouw is dit type het oorsponkelijke. In Oost-Haspengouw noemt men het de ries; ook bij het type wan in West-Haspengouw wordt uitdrukkelijk door de zegslieden vermeld dat het hier om een grote vierkante graanzeef gaat. Zie afbeelding 15. Bij het type zij, zijg daarentegen vermeldt men dat dit woord doorgaans de keukenzeef aanduidt, of de vergiet, gebruikt voor melk en soep. [N 14, 38b, 41a, 42a, 43a en 44; JG 1a, 1b, 1c, 2c; L 8, 118; S 45; monogr.]
I-4
|