31178 |
hoefsmid |
smid:
smē.t (L353p Eksel)
|
Smid die hoefijzers smeedt en paarden beslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haakjes geplaatste woorddelen het lemma "smid". [N 33, 2; monogr.; JG 1a; JG 1b]
II-11
|
31592 |
hoefstal, noodstal |
hoefstal:
hufsta.I (L353p Eksel),
hufstal (L353p Eksel),
hufstāl (L353p Eksel)
|
Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
II-11
|
25008 |
hoek (tussen twee lijnen) |
hoek:
hoek (L353p Eksel)
|
de ruimte tussen twee rechte lijnen of twee vlakken die elkaar ontmoeten [oord, hoek, winkel] [N 91 (1982)]
III-4-4
|
22871 |
hoekschop |
corner (eng.):
korner (L353p Eksel)
|
Hoekschot. [sic]
III-3-2
|
17763 |
hoektand |
oogtand:
oegtaon (L353p Eksel)
|
oogtanden [ZND 07 (1924)]
III-1-1
|
22358 |
hoepel |
ring:
inə riŋk (L353p Eksel),
rink (L353p Eksel),
/
rink (L353p Eksel),
rînk (L353p Eksel),
NB rînkstok: houten stok om e "ringen", lengte ongeveer 80 cm. met de dikte van de middenvinger. Sommigen waren mooi versierd met inkervingen.
rînk (L353p Eksel)
|
/ [SND (2006)] || a) Grote houten of ijzeren ring die met een stokje of een ijzeren haak wordt voortgedreven, zodat hij over de weg voortrolt [hoepel, reep, kuil]. [N 88 (1982)] || Een hoepel (speeltuig. Fr. cerceau). [ZND B1 (1940sq)] || reep [SND (2006)] || Ring, over het algemeen een velg van een fietswiel of een even grote ring van betonijzer van 10 mm dikte en daarbij hoorde een ring ijzer (rînkiezzer).
III-3-2
|
22359 |
hoepelen |
ringen:
jongens: ringen (L353p Eksel),
reŋə (L353p Eksel),
(ww.)
ringen (L353p Eksel),
/
ringe (L353p Eksel),
ringen (L353p Eksel),
Rieëpen is geen Eksels!
ringen (L353p Eksel)
|
/ [SND (2006)] || b) Met de hoepel spelen [hoepelen, banden, repen]. [N 88 (1982)] || Een ring voor zich uit duwen met een stok of "ringijzer". De ring was gewoonlijk de velg van een fietswiel. || Lievelingsspel 5. [SND (2006)] || met de reep spelen [SND (2006)]
III-3-2
|
18319 |
hoepelrok |
ballonrok:
bellonrok (L353p Eksel),
fronsenrok:
fronserok (L353p Eksel)
|
hoepelrok [reekerok] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18018 |
hoesten |
bassen:
WNT: bassen
bassen (L353p Eksel),
hoesten:
hustən (L353p Eksel)
|
hoesten [ZND A2 (1940sq)] || hoesten [keche, kechelen] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18307 |
hoge herenschoen |
hoge schoen:
hoeweg schoe’n (L353p Eksel)
|
herenschoenen, hoge ~ [N 24 (1964)]
III-1-3
|