e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eksel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
hoefsmid smid: smē.t (Eksel) Smid die hoefijzers smeedt en paarden beslaat. Zie voor de fonetische documentatie van de tussen haakjes geplaatste woorddelen het lemma "smid". [N 33, 2; monogr.; JG 1a; JG 1b] II-11
hoefstal, noodstal hoefstal: hufsta.I (Eksel), hufstal (Eksel), hufstāl (Eksel) Een uit houten planken of metalen buizen vervaardigd gestel dat vóór of in de smidse is opgesteld. Wanneer een paard moet worden beslagen, wordt het in de hoefstal geplaatst. Zie ook afb. 220. [N 33, 6; N 33, 374; S 14; L 1a-m; L 1u, 96; L B2, 278; A 43, 15; JG 1a, 1b, 2c; monogr.] II-11
hoek (tussen twee lijnen) hoek: hoek (Eksel) de ruimte tussen twee rechte lijnen of twee vlakken die elkaar ontmoeten [oord, hoek, winkel] [N 91 (1982)] III-4-4
hoekschop corner (eng.): korner (Eksel) Hoekschot. [sic] III-3-2
hoektand oogtand: oegtaon (Eksel) oogtanden [ZND 07 (1924)] III-1-1
hoepel ring: inə riŋk (Eksel), rink (Eksel), /  rink (Eksel), rînk (Eksel), NB rînkstok: houten stok om e "ringen", lengte ongeveer 80 cm. met de dikte van de middenvinger. Sommigen waren mooi versierd met inkervingen.  rînk (Eksel) / [SND (2006)] || a) Grote houten of ijzeren ring die met een stokje of een ijzeren haak wordt voortgedreven, zodat hij over de weg voortrolt [hoepel, reep, kuil]. [N 88 (1982)] || Een hoepel (speeltuig. Fr. cerceau). [ZND B1 (1940sq)] || reep [SND (2006)] || Ring, over het algemeen een velg van een fietswiel of een even grote ring van betonijzer van 10 mm dikte en daarbij hoorde een ring ijzer (rînkiezzer). III-3-2
hoepelen ringen: jongens: ringen (Eksel), reŋə (Eksel), (ww.)  ringen (Eksel), /  ringe (Eksel), ringen (Eksel), Rieëpen is geen Eksels!  ringen (Eksel) / [SND (2006)] || b) Met de hoepel spelen [hoepelen, banden, repen]. [N 88 (1982)] || Een ring voor zich uit duwen met een stok of "ringijzer". De ring was gewoonlijk de velg van een fietswiel. || Lievelingsspel 5. [SND (2006)] || met de reep spelen [SND (2006)] III-3-2
hoepelrok ballonrok: bellonrok (Eksel), fronsenrok: fronserok (Eksel) hoepelrok [reekerok] [N 24 (1964)] III-1-3
hoesten bassen: WNT: bassen  bassen (Eksel), hoesten: hustən (Eksel) hoesten [ZND A2 (1940sq)] || hoesten [keche, kechelen] [N 10a (1961)] III-1-2
hoge herenschoen hoge schoen: hoeweg schoe’n (Eksel) herenschoenen, hoge ~ [N 24 (1964)] III-1-3