17686 |
keelgat |
keelgat:
keelgooät (L353p Eksel),
strot:
strōət (L353p Eksel)
|
keelgat [kelschat, rieper] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
18070 |
keelpijn |
keelpijn:
ke.lpɛ.in (L353p Eksel)
|
keelpijn [RND]
III-1-2
|
24180 |
keep |
noorse vink:
noorse vink (L353p Eksel)
|
keep
III-4-1
|
26167 |
keerklossen |
keerklossen:
keerklossen (L353p Eksel)
|
Klampen die op de roeden tegen de askop worden vastgespijkerd om te voorkomen dat de roeden door de asgaten zakken. Volgens een invuller uit l 289 gebeurt dit alleen bij houten roeden. [N O, 3f; A 42A, 78; N O, 3d]
II-3
|
32739 |
keerstrook, wendakker |
hoofdbed:
høt˱bęt (L353p Eksel),
hȳx˱bęt (L353p Eksel)
|
Een keerstrook of wendakker is de strook grond aan het uiteinde van een akker waar de ploeg gekeerd wordt. Deze strook ligt dwars op de voren van het groot geploegd middendeel. Als men aan het voor- en achtereinde van de akker niet op een belendend perceel of op een (veld)weg kan keren, heeft men twee keerstroken nodig. De keerstrook werd oorspronkelijk onbebouwd gelaten, later werd ook zij geploegd. Een aantal benamingen kunnen ook gebruikt worden voor een strook grond in het algemeen; soms wordt er op gewezen dat men via de keerstrook toegang tot het perceel heeft. De strook is breder dan normaal als zij in de lengterichting aan een afrastering of haag grenst. [N 11, 50a; N 11A, 125b; JG 1a + 1b + 1c; JG 2b + 2c; A 18, 2; A 33, 3 + 4 + 5; L B2, 246; L 34, 47; monogr.]
I-1
|
22790 |
kegel |
kegel:
NB keegelopzètter: kegelopzetter, kegeljongen.
keegel (L353p Eksel)
|
Kegel.
III-3-2
|
22497 |
kegelbaan |
kegelsbaan:
keegelsboâën (L353p Eksel),
kegelsboaen (L353p Eksel)
|
Alle kegels bij elkaar [bos]. [N 88 (1982)] || Kegelsbaan.
III-3-2
|
22418 |
kegelen |
kegelen:
#NAME?
kegelen (L353p Eksel),
NB pot keegelen: voor geld kegelen.
keegelen (L353p Eksel)
|
De sport bedrijven waarbij met een bal getracht moet worden een aantal flesvormige houten voorwerpen, de kegels, omver te werpen [kegelen, bollen]. [N 88 (1982)] || Kegelen.
III-3-2
|
22789 |
kegels (mv.) |
kegels:
mɛt ke.gəls wɛrtər nimi.ə gəspɛlt (L353p Eksel)
|
met de kegels wordt er niet meer gespeeld [RND]
III-3-2
|
23034 |
kegelspel |
kegelspel:
Buitenspel voor meerdere personen. Bij veel cafés was er een kegelbaan. Er waren negen dezelfde, ronde, houten kegels in flesvorm van ongeveer één 80 cm hoog en 10 cm doormeter. De houten ballen hadden een diameter van ongeveer 25 cm, hierin was een rond gat voor de duim en een langwerpig gat voor de overige vier vingers. De kegels werden opgezet, één van vóór en geschrankt erachter, twee, dan drie, daarachter twee en nog één op de laatste plaats, in totaal negen stuks. Het was een ruitvormig geheel. Vóór de eerste kegel lag de middelste plank en voor de twee volgende de klein planken. Achter de kegelbaan was een halve maanvormige afsluiting van een aarden wal waarin rechtopstaande eiken mutsaarden waren geplaats "den doel"genaamd. Op een afstand van ongeveer 20 cm. stond de meet (de striêëp) waar de kegelaar de ballen wierp. Zaak was, zoveel mogelijk kegels omgooien.
keegelspeel (L353p Eksel)
|
Kegelspel.
III-3-2
|