e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Eksel

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
knellen knellen: knellen (Eksel) Knellen: stijf drukken zodat daardoor een striem ontstaat (knellen, knijpen, duwen, wringen, klemmen). [N 84 (1981)] III-1-2
knellen, gezegd van schoenen pitsen: pitzen (Eksel) drukken en daardoor pijn veroorzaken, gezegd van schoenen die te klein zijn [knellen, klemmen, drukken] [N 86 (1981)] III-1-3
kneu heiknijper: heeknieper (Eksel), heivink: heeviink (Eksel) kneu || kneu (13,5 wit in vleugel en staart; wilde man heeft in zomer rood voorhoofd en borst; hele jaar hier; veel op trek; broedt in veld en hei; roep [tut-tut-tut]; leuke zang; geliefde kooivogel [N 09 (1961)] III-4-1
knibbelen mikado: mikado (Eksel, ... ) het spel waarbij de spelers staafjes (26 of 28) die verward op een hoopje liggen, met een haakje of een staafje telkens een staafje moeten ophalen zonder de andere te bewegen [knibbelen, knipperen] [N 112 (2006)] III-3-2
knie knie: knij (Eksel), knɛ.i (Eksel), knɛij (Eksel) [ZND B1 (1940sq)]knie [N 10b (1961)], [RND] III-1-1
knielbankje kniebankje: kneibenkske (Eksel) Het knielbankje van de kerkbank. [N 96A (1989)] III-3-3
knielen knielen: kniele (Eksel, ... ), knielen (Eksel) Knielen, een kniebuiging maken [kniele, kneele, kneije?]. [N 96B (1989)] III-3-3
kniezen treuren: treuren (Eksel) een knagend verdriet hebben en zichzelf daarvoor als ongelukkig beklagen [treuren, kniezen] [N 85 (1981)] III-1-4
knijpen pitsen: pitsen (Eksel, ... ) iemand in de arm nijpen [ZND 34 (1940)] || Knijpen: vel of vlees met de vingers samenknijpen; drukken (nijpen, knijpen, pitsen). [N 84 (1981)] III-1-2
knikkebenen kwakken: kwakke (Eksel) lopen: met doorknikkende knieën lopen [kwakken] [N 10 (1961)] III-1-2