18613 |
baret |
vlaaischotel:
vloaischoittel (L353p Eksel)
|
baret [flat, floets] [N 25 (1964)]
III-1-3
|
18173 |
barrevoets |
barrevoets:
baerəvuts (L353p Eksel)
|
blootvoets [RND]
III-1-3
|
19313 |
bazige vrouw |
bemoeial:
bemoeial (L353p Eksel)
|
een vrouw die over iedereen de baas wil spelen en die overal aanmerkingen op heeft [kanjer, karonje, kastine, element] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
19730 |
bed |
bed:
beͅt (L353p Eksel),
bɛt (L353p Eksel)
|
bed [RND], [ZND A1 (1940sq)]
III-2-1
|
19487 |
beddenbak, ressortbak |
ledikant:
lēdikant (L353p Eksel),
ressortbak:
rēͅsōͅərbak (L353p Eksel)
|
Het algemene woord voor een met stro, paardehaar, kapok, veren enz. stijf gevulde beddezak die dient als onderbed (matras, bed) [N 79 (1979)] || Houten gedeelte van een bed (Nederl. ledikant; Fr. bois du lit) [ZND 02 (1923)]
III-2-1
|
19392 |
beddenhemel |
hemel:
hemel (L353p Eksel)
|
Houten overkapping met een gordijn boven een ledikant (troon, hemel) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19754 |
beddenlaken |
laken:
lākən (L353p Eksel)
|
Een laken (op een bed) [ZND 34 (1940)]
III-2-1
|
21551 |
bedekt een onaangenaamheid zeggen |
heimelijk steken:
heimelek steken (L353p Eksel),
steken:
steken (L353p Eksel)
|
iemand bedekt een onaangenaamheid zeggen steken onder water geven [giepen] [N 85 (1981)] || iemand in bedekte woorden een onaangenaamheid zeggen [giepen] [N 85 (1981)]
III-3-1
|
21454 |
bedelaar |
bedelaar:
bèddelĕĕr (L353p Eksel)
|
de arme persoon die rondgaat of ergens zit om aalmoezen te vragen [schooier, bedelaar, klopper, rondloper, stuper, skurriekrijger] [N 89 (1982)]
III-3-1
|
21894 |
bedelaarsvrouw |
schooi:
schooi (L353p Eksel)
|
een schooiersvrouw [trut] [N 89 (1982)]
III-3-1
|